ECLI:NL:HR:2016:449

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
16/00036
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de beroepstermijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzet dat door de belanghebbende was ingediend tegen een uitspraak van de Rechtbank van 26 maart 2013. De Rechtbank had op 12 juni 2013 uitspraak gedaan op het verzet, maar het beroepschrift in cassatie is pas op 4 januari 2016 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn viel. De Hoge Raad oordeelt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 25 juli 2013 eindigde. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 8 januari 2016 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt.

Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat de brief van de griffier van de Rechtbank Den Haag van 10 september 2015, waarin werd meegedeeld dat het verzet al was behandeld, niet vatbaar is voor cassatie. De wet biedt geen mogelijkheid om tegen een beslissing van de griffier van de rechtbank cassatieberoep in te stellen. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 maart 2016
Nr. 16/00036
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 12 juni 2013, nr. SGR 13/1204, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van die Rechtbank van 26 maart 2013, en naar de Hoge Raad verstaat tegen de brief van de griffier van de Rechtbank Den Haag van 10 september 2015.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1.
Blijkens een door de Griffier van de Rechtbank op de uitspraak van de Rechtbank gestelde aantekening is een afschrift van de uitspraak op het verzet aangetekend aan partijen verzonden op 13 juni 2013.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 4 januari 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 25 juli 2013. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 januari 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgehaald op de afhaallocatie, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.2.
Voor zover belanghebbende in cassatie wenst op te komen tegen de brief van de griffier van de Rechtbank Den Haag van 10 september 2015 heeft het volgende te gelden.
De griffier van de Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 10 september 2015 meegedeeld dat zijn beroep (verzet) al is behandeld. Dit betekent dat de Rechtbank geen kennis meer zal nemen van de door belanghebbende ingediende stukken en dat deze stukken daarom aan belanghebbende worden teruggestuurd, aldus de griffier.
Tegen een beslissing van de griffier van de rechtbank als voormeld stelt de wet geen cassatieberoep open.
1.3.
Gelet op het hiervoor in 1.1 en 1.2 overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.