ECLI:NL:HR:2016:450

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
16/00665
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak voorzieningenrechter Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd op 22 december 2015, betrof een verzoek om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht.

Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval was het beroep in cassatie gericht tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter die had geleid tot een onbevoegdverklaring en afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De Hoge Raad concludeerde dat op basis van artikel 28, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), in combinatie met artikel 8:84, lid 2, van de Awb, er geen mogelijkheid was om cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

18 maart 2016
Nr. 16/00665
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
voorzieningenrechter van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwardenvan 22 december 2015, nr. 15/01367, betreffende een ingevolge artikel 8:81 van de Awb gedaan verzoek om een voorlopige voorziening.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. Op grond van artikel 28, lid 4, van de AWR, gelezen in verbinding met artikel 8:84, lid 2, van de Awb kan geen beroep in cassatie worden ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van het Gerechtshof, die is gedaan op een ingevolge artikel 8:81 van de Awb gedaan verzoek om een voorlopige voorziening en die – zoals in het onderhavige geval - strekt tot onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter en afwijzing van het verzoek voor het overige. Het beroep in cassatie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.