Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
18 maart 2016.
Hoge Raad
Op 18 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak (ECLI:NL:HR:2016:455) die betrekking had op een familierechtelijk geschil. De zaak was aangespannen door de man, die in cassatie ging tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het hof, waarin de vrouw niet verschenen was en geen verweerschrift had ingediend. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO).
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de interpretatie van de ontvankelijkheid in cassatie in familierechtelijke geschillen, vooral in het licht van de toepassing van het Egyptisch recht.