ECLI:NL:HR:2016:455

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
15/05775
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in familierechtelijke geschillen met betrekking tot Egyptisch recht

Op 18 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak (ECLI:NL:HR:2016:455) die betrekking had op een familierechtelijk geschil. De zaak was aangespannen door de man, die in cassatie ging tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het hof, waarin de vrouw niet verschenen was en geen verweerschrift had ingediend. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO).

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de uitspraak is van belang voor de interpretatie van de ontvankelijkheid in cassatie in familierechtelijke geschillen, vooral in het licht van de toepassing van het Egyptisch recht.

Uitspraak

18 maart 2016
Eerste Kamer
15/05775
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK 10-4994 van de rechtbank Midden-Nederland van 5 augustus 2013;
b. de beschikkingen in de zaak 200.136.404/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2014, 3 februari 2015, 19 februari 2015 en 15 september 2015.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
18 maart 2016.