Op 22 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 15/02552. De zaak betreft een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Dordrecht, dat op 27 maart 2002 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs en het rijden zonder verzekering. De aanvraag tot herziening is ingediend door advocaat P. Scholte, die stelt dat de aanvrager ten tijde van de overtredingen beschikte over een geldig rijbewijs. De bij de aanvraag gevoegde brief van de Divisie Registratie en Informatie ondersteunt deze stelling, wat leidt tot het ernstige vermoeden dat de Kantonrechter, indien hij op de hoogte was geweest van dit gegeven, de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond zou moeten worden verklaard. Echter, de Hoge Raad oordeelt anders. De Hoge Raad stelt vast dat er sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, dat niet bekend was tijdens de eerdere zitting. Dit gegeven wekt het ernstige vermoeden dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest als het bekend was geweest.
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening gegrond en beveelt de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Kantonrechter. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in herzieningsprocedures en de mogelijkheid om eerdere veroordelingen te herzien op basis van nieuwe informatie.