Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Slotsom
6.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
Op 22 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 15/02633. De zaak betreft een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam, waarin de aanvrager was veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De aanvrager, geboren in 1978, had een geldboete van € 220,- opgelegd gekregen, subsidiair 4 dagen hechtenis, en 1 week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De aanvraag tot herziening is gebaseerd op de stelling dat de aanvrager ten tijde van de overtreding beschikte over een geldig rijbewijs, wat niet bekend was bij de Kantonrechter tijdens de eerdere uitspraak.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond zou moeten worden verklaard. Echter, de Hoge Raad oordeelde anders. De bij de aanvraag gevoegde brief van de Divisie Registratie en Informatie ondersteunt de stelling van de aanvrager dat hij over een geldig rijbewijs beschikte ten tijde van de overtreding. Dit levert een ernstig vermoeden op dat de Kantonrechter, indien hij hiervan op de hoogte was geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, en heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Kantonrechter geschorst en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.