Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Slotsom
6.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
Op 22 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 15/02635. De aanvrager, geboren in 1978, had een aanvraag tot herziening ingediend van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage, dat op 2 mei 2007 was gewezen. De Kantonrechter had de aanvrager veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs, wat resulteerde in een geldboete van € 220,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de aanvrager ten tijde van de overtreding beschikte over een geldig rijbewijs, wat niet bekend was bij de Kantonrechter tijdens de eerdere uitspraak.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga concludeerde dat de aanvraag ongegrond moest worden verklaard. Echter, de Hoge Raad oordeelde anders. De bij de aanvraag gevoegde brief van de Divisie Registratie en Informatie, gedateerd 23 augustus 2013, bevestigde dat de aanvrager op 6 januari 1999 een geldig rijbewijs had ontvangen. Dit gegeven wekte het ernstige vermoeden dat de Kantonrechter, indien hij hiervan op de hoogte was geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken van de tenlastelegging.
De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, en verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond. De Hoge Raad beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Kantonrechter en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.