In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de uitleg van een testament en de toewijzing van rente na het overlijden van de bezwaarde. De eiseres, als rechtsopvolger onder algemene titel van een betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Dit arrest was eerder op 1 juli 2014 gewezen en had betrekking op een geschil dat ontstond uit de uitleg van een fideïcommis de residuo. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het gerechtshof bevestigde en het beroep van de eiseres verwierp.
Daarnaast werd eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting Vrienden van Sherpa zijn begroot op een totaal van € 8.667,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke testamentaire bepalingen en de rol van de rechter in het interpreteren van dergelijke documenten in erfrechtelijke geschillen.