ECLI:NL:HR:2016:494

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
15/02930
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over pseudo-eindheffing hoog loon en loonbelasting

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gewezen op 28 mei 2015, met nummers 15/00004 en 15/00005. Dit beroep betreft de door belanghebbende afgedragen loonbelasting over het tijdvak maart 2013, die als pseudo-eindheffing hoog loon is aangemerkt. De Rechtbank Noord-Holland had eerder in deze zaak geoordeeld (nr. AWB 14/1880).

Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door de Staatssecretaris, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.

Uitspraak

25 maart 2016
Nr. 15/02930
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 28 mei 2015, nrs. 15/00004 en 15/00005, op de hoger beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Holland (nr. AWB 14/1880) betreffende de door belanghebbende op aangifte als pseudo-eindheffing hoog loon afgedragen loonbelasting over het tijdvak maart 2013.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 29 januari 2016, nr. 15/00340, ECLI:NL:HR:2016:121, en HR 29 januari 2016, nr. 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:124).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.