In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak en de schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 24 juni 2014. De verweerders, [verweerder 1] en [verweerster 2], werden bijgestaan door advocaat mr. P. Kuipers. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.991,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, M.V. Polak, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.