ECLI:NL:HR:2016:561

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
15/02060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37.1 Sr en de beoordeling van gevaarlijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1980, was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging en er was gelast dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden geplaatst voor een termijn van één jaar. Dit gebeurde op basis van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat iemand die wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, kan worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis, mits hij gevaarlijk is voor zichzelf, anderen of de algemene veiligheid. De Hoge Raad oordeelde dat de beoordeling van gevaarlijkheid in feite aan de rechter in feitelijke aanleg is, en dat deze beoordeling in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. De klacht van de verdachte dat de rechter geen strafbare feiten in aanmerking mag nemen waarvoor hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld, werd verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat deze opvatting onjuist is en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de rechter om een zorgvuldige afweging te maken van de feiten en omstandigheden bij de beoordeling van gevaarlijkheid, waarbij ook eerdere gedragingen van de verdachte in aanmerking kunnen worden genomen.

Uitspraak

5 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/02060
DAZ/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 17 maart 2015, nummer 21/004122-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de oplegging van de maatregel van plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis. Daartoe is in het bijzonder aangevoerd dat bij de beoordeling van de vraag of de verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, acht is geslagen op een feit waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk is veroordeeld.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 22 mei 2013 tot en met 5 november 2013 in Nederland wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data en tijdstippen in voormelde periode telkens hinderlijk en ongewenst
- via de (mobiele) telefoon contact gezocht met voornoemde [betrokkene 1] en
- via de (mobiele) telefoon een groot aantal Whats-appberichten gestuurd en aldus telkens op enigerlei wijze zijn gedachtegangen ongewenst, hinderlijk en/of bedreigend aan [betrokkene 1] opgedrongen;
2.
hij op 13 september 2013 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, [betrokkene 2] geheten, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 2] dreigend de woorden toegevoegd: "U moet zich goed realiseren dat ik niks te verliezen heb. Moet ik dan een wapen halen?"
2.2.2.
In het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank is de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging en is gelast dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van 1 jaar.
2.2.3.
Met betrekking tot die maatregel is in het vonnis van de Rechtbank het volgende overwogen:
"Uit de wetsgeschiedenis van artikel 37 Sr volgt dat met het bezigen van de termen "gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen" is beoogd aan te sluiten bij de terminologie in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) (onder meer Kamerstukken 11 1980-81, 11 932, nrs. 5-7, p. 32).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, onderdeel 2, aanhef en onder b, van de Wet BOPZ wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder gevaar (onder meer): gevaar voor anderen, hetgeen onder meer bestaat uit het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander.
Voor de toepassing van artikel 37 Sr hoeft geen sprake te zijn van een direct fysiek gevaar voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2006 (ECLI:NL: HR:2006:AU7080).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor de psychische gezondheid van [betrokkene 1] en haar kinderen. Zoals uit de aangiftes en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt, zijn [betrokkene 1] en haar kinderen erg bang voor verdachte. [betrokkene 1] verblijft al geruime tijd met haar kinderen op geheime adressen en zij draagt een zogenoemd "aware system", waarmee zij de politie kan waarschuwen wanneer zij verdachte ziet. Daarnaast blijkt het gevaar uit de aard van het onder 1. bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat verdachte al eens eerder is veroordeeld ter zake belaging (waartegen momenteel hoger beroep aanhangig is) en dat het contactverbod dat hem destijds in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en bij het vonnis is opgelegd hem er niet van heeft weerhouden opnieuw vele malen contact te zoeken met [betrokkene 1].
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op de met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende adviezen van psycholoog Thung en psychiater Blansjaar. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen hebben deze gedragsdeskundigen verdachte onderzocht.
(...)
De rechtbank verenigt zich met deze adviezen en neemt ze over. De rechtbank zal gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van één jaar."
2.3.1.
Ingevolge art. 37, eerste lid, Sr kan de rechter gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
2.3.2.
Het is aan de rechter in feitelijke aanleg om te beoordelen of de verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Die beoordeling is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.
2.3.3.
De klacht berust op de opvatting dat de rechter bij die beoordeling geen strafbare feiten in aanmerking mag nemen waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist, zodat de klacht faalt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 april 2016.