Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beoordeling van het middel
4.Slotsom
5.Beslissing
5 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [B] tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarin het klaagschrift van [A] gegrond werd verklaard. [A] had een snorfiets in beslag laten nemen en diende een klaagschrift in tegen het voornemen van de Officier van Justitie om de snorfiets terug te geven aan [B]. [B] was op de hoogte gesteld van de openbare behandeling van het klaagschrift, maar verscheen niet. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift van [A] gegrond en gelastte de teruggave van de snorfiets aan hem.
De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van [B]. De Hoge Raad oordeelt dat [B] ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat de Officier van Justitie aan [A] had medegedeeld dat hij de snorfiets aan [B] wilde teruggeven. Dit betekent dat [B] recht had om in cassatie te gaan tegen de beslissing van de Rechtbank.
Daarnaast wordt de tijdigheid van de oproeping van [B] beoordeeld. De Hoge Raad stelt vast dat [B] niet eerder dan twee dagen voor de behandeling van het klaagschrift op de hoogte was gesteld van die behandeling. De Rechtbank had geoordeeld dat [B] behoorlijk was opgeroepen, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.