Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2015. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen het oordeel van het Hof, dat het verzoek tot het horen van een medeverdachte als getuige was afgewezen. Dit verzoek was gedaan na vergeefse betekeningspogingen op het (oud) GBA-adres van de getuige en een tevergeefs uitgevaardigd bevel tot medebrenging. Het Hof oordeelde dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het middel van cassatie niet kon leiden tot cassatie, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Het arrest werd uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.