Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2014, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1980, heeft het beroep ingesteld met bijstand van zijn advocaat E.E.W.J. Maessen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de eerste en tweede middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Het derde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, maar heeft besloten dat dit niet leidt tot cassatie. De overschrijding van de redelijke termijn zal worden gecompenseerd in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 12 april 2016.