Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1980, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor marktplaatsoplichting en gewoontewitwassen. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat E.E.W.J. Maessen, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het eerste en derde middel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Echter, het tweede middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is gegrond. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, aangezien de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad besloten de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van tien maanden naar negen maanden. De Hoge Raad heeft verder geen gronden gevonden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen en heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan op 12 april 2016 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.