ECLI:NL:HR:2016:64

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/05550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake bewijs van prijsafspraak en bewijsvoering in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 juli 2014. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. Keus, had beroep in cassatie ingesteld tegen de verwerende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Aantjes. De zaak betreft een geschil over een prijsafspraak die gemaakt was tussen de besloten vennootschap [A] B.V. en [verweerster 1] voor fiscale en administratieve werkzaamheden over het jaar 2005. De eiseres vorderde betaling van onbetaalde facturen die betrekking hadden op werkzaamheden over de jaren 2006 en 2007, maar de kantonrechter had de eiseres niet in haar bewijs geslaagd geacht en de verweersters hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een erkend bedrag.

Het hof had het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat een faxbericht van 17 januari 2007 niet in het geding was gebracht. Dit faxbericht was relevant voor de bewijsopdracht en had niet voldoende aandacht gekregen in de eerdere procedures. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werden de verweersters in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de eiseres waren begroot op een totaal van € 3.528,70.

Uitspraak

15 januari 2016
Eerste Kamer
14/05550
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.W. Keus,
t e g e n
1. [verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweersters]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 258087\CV EXPL 09-5404 van de kantonrechter in de rechtbank Roermond van 20 juli 2010 en 10 mei 2011;
b. het arrest in de zaak HD 200.093.294/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld, onder betekening aan [verweersters] van de akte van cessie waarbij de besloten vennootschap [A] B.V. (hierna: [A]) haar vordering op [verweersters] aan [eiseres] overdraagt. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweersters] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [verweersters] heeft bij brief van 30 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) [A] heeft vanaf 2005 fiscale en administratieve werkzaamheden verricht voor (de rechtsvoorgangster van) [verweerster 1] (hierna: [verweerster 1]).
  • ii) Voor de werkzaamheden die [A] voor [verweerster 1] over het jaar 2005 zou verrichten, is een prijsafspraak gemaakt van € 1.100,-- excl. BTW.
  • iii) In verband met de werkzaamheden die [A] over de jaren 2006 en 2007 heeft verricht, heeft [A] aan [verweerster 1] facturen toegezonden die onbetaald zijn gebleven.
  • iv) Eind 2007 is [verweerster 1] als klant bij [A] vertrokken.
3.2
[A] vordert (onder meer) een bedrag van € 4.549,20 ter zake van de hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde onbetaald gelaten facturen.
De kantonrechter heeft [A] bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de (door [verweersters] ten verwere aangevoerde, door de kantonrechter voorshands aannemelijk geachte) prijsafspraak uitsluitend gold voor het jaar 2005 en niet voor de daarop volgende jaren. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter [A] niet in de levering van het bewijs geslaagd geacht en [verweersters] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het door [verweersters] schuldig erkende bedrag van € 649,45 excl. BTW.
3.3
Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het onder meer als volgt overwogen:
“4.4 [A] heeft haar zeer summiere toelichting op de grieven vergezeld doen gaan van een uitgebreid relaas met een groot aantal bijlagen van [A] zelf, onder de vermelding dat de inhoud ervan als letterlijk herhaald en ingelast heeft te gelden. [verweerster 1] maakt in haar memorie van antwoord bezwaar tegen deze werkwijze. Het hof deelt dit bezwaar.
In een procedure als de onderhavige geldt als uitgangspunt dat een procespartij haar stellingen voldoende kenbaar en duidelijk in haar processtukken moet laten innemen door haar (hiertoe verplicht ingeschakelde) advocaat. Dit heeft tot gevolg dat een procespartij niet ermee kan volstaan zélf een stuk op te stellen en hiernaar in haar processtuk te (laten) verwijzen, met de vermelding dat de inhoud ervan geldt als herhaald en ingelast. De achtergrond van dit uitgangspunt is dat de andere partij - in het onderhavige geval [verweerster 1] - zich naar behoren moet kunnen verdedigen. Nu gesteld noch gebleken is dat in casu een uitzondering op voormeld uitgangspunt aan de orde is, geldt dit uitgangpunt ook in de onderhavige procedure. Dit heeft tot gevolg dat het hof niet zelf stellingen zal putten uit het eigen commentaar van [A] en/of de 12 bijlagen. [A] heeft in haar memorie van grieven geen voldoende duidelijke en kenbare stelling doen innemen, waarbij ter onderbouwing daarvan is verwezen naar (een bepaald deel van) haar eigen commentaar en/of een of meer van de 12 bijlagen, zodat dit stuk niet is te beschouwen als een onderbouwing van de door [A] in haar processtukken ingenomen stellingen. Hierbij kan een uitzondering worden gemaakt voor de onderdelen waar [verweerster 1] op ingegaan is, aangezien daaruit blijkt dat zij er bepaalde stellingen van [A] uit gedestilleerd heeft.
(…)
4.5
[A] heeft geen grieven gericht tegen de bewijsopdracht in het tussenvonnis (…) zodat deze het hof vooralsnog tot uitgangspunt strekt. De vraag is of [A] er in eerste aanleg in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat dit niet het geval is. (…) Bij haar memorie van grieven heeft [A] een aantal producties gevoegd die door [verweerster 1] in haar memorie van antwoord als nieuwe producties zijn aangemerkt en door haar in punt 45-58 van deze memorie worden besproken. Deze producties, genummerd 2, 3, 8, 9 en 10, vallen daarmee onder de hiervoor bedoelde uitzondering.
4.6 (…)
Ten slotte de fax van 22 februari 2007 (prod. 9 en 10). Deze fax houdt een bevestiging in van afspraken die in een fax van 17 januari 2007 zijn opgenomen. [verweerster 1] betwist laatstgenoemde fax te hebben ontvangen en in de procedure is deze niet overgelegd. Aldus kan niet worden vastgesteld of dit stuk relevant is voor de bewijsopdracht, zodat ook deze producties niet tot het bewijs kunnen bijdragen.”
3.4
Onderdeel e van het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat het faxbericht van 17 januari 2007, waarin afspraken tussen [A] en [verweerster 1] zouden zijn vastgelegd, niet in het geding is gebracht (rov. 4.6). Dit onderdeel slaagt. Het wijst terecht erop dat in het faxbericht van 22 februari 2007 niet wordt verwezen naar een faxbericht van 17 januari 2007, maar naar een faxbericht van 15 januari 2007. Dat faxbericht van 15 januari 2007 is door [A] overgelegd bij de memorie van grieven als productie 5 bij bijlage II. Het oordeel van het hof dat niet kan worden vastgesteld of het faxbericht relevant is voor de bewijsopdracht omdat het niet is overgelegd, is dan ook onbegrijpelijk. Ook onderdeel f slaagt voor zover het erover klaagt dat het hof op deze grond heeft geoordeeld dat het faxbericht niet tot het bewijs kan bijdragen.
3.5
De overige klachten van het middel – die onder meer zijn gericht tegen rov. 4.4 – kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 15 juli 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweersters] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 928,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
15 januari 2016.