ECLI:NL:HR:2016:685

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
14/03352
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn en oplichting bij verkoop van een scooter met gewijzigde VIN

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 juni 2014. De verdachte, geboren in 1993, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling. De zaak betreft twee belangrijke juridische punten: de redelijke termijn in strafzaken en de bewezenverklaring van oplichting in het kader van een verkoop via Marktplaats van een scooter waarvan het VIN (voertuigidentificatienummer) was gewijzigd.

Ten eerste oordeelt de Hoge Raad dat, hoewel de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden kan worden. Dit komt doordat de verdachte weliswaar strafbaar is verklaard, maar er geen straf of maatregel is opgelegd. De Hoge Raad volstaat met deze constatering zonder verdere motivering.

Ten tweede betreft de zaak de bewezenverklaring van de feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, waaronder het aannemen van een valse hoedanigheid en het gebruik van listige kunstgrepen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De middelen van cassatie die door de verdediging zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft de zaak derhalve verworpen.

De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het strafrecht voor jeugdigen en de waarborging van de redelijke termijn in strafprocedures.

Uitspraak

19 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/03352 J
CB/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 juni 2014, nummer 22/000829-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte strafbaar is verklaard doch geen straf of maatregel is opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2016.