Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
Op 19 april 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/02466. De zaak betreft de feitelijke leiding van een rechtspersoon bij de illegale overbrenging van 'zuiveringsslib/bruine eimix', in strijd met artikel 10.60 lid 2 van de Wet Milieubeheer en artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 april 2015 uitspraak deed in deze strafzaak. De advocaat van de verdachte, M.J.J.E. Stassen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de wetgeving rondom milieubeheer en de verantwoordelijkheden van rechtspersonen bij de uitvoering van milieuwetgeving. De keuze van het hof om de Richtlijn 2008/98/EG van 19 november 2008 als beoordelingskader te hanteren, in plaats van de Verordening dierlijke bijproducten 1069/2009, werd als onjuist beoordeeld.