Uitspraak
wonende te [woonplaats], Suriname,
gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
15 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats], Suriname, en [verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats]. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.F. Gonesh, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 15 juli 2014 werd gewezen. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.T.M. van der Wiel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en vordert wettelijke rente over de proceskosten.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en het arrest van het gerechtshof. De kern van de zaak draait om de vraag of de eiser heeft gehandeld voor zichzelf of voor een nader te noemen meester, wat van belang is binnen het contractenrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.829,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.