Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Zutphen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind. De moeder verzocht om cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 21 mei 2015 was gegeven. De zaak betreft een ondertoezichtstelling van het kind en de uithuisplaatsing, zoals geregeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder was van mening dat de beslissing van het hof onterecht was en heeft daarom beroep in cassatie ingesteld. De vader en de gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hebben geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de moeder in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de beschikking van het hof heeft bekrachtigd en het beroep van de moeder heeft verworpen. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.