Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
22 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/05947. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 22 december 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2015. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.