ECLI:NL:HR:2016:731

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
16/00463
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in schuldsanering onder artikel 80a RO

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De verzoeker, die betrokken was bij een schuldsanering onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

De Hoge Raad heeft het geding in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van artikel 80a RO in het kader van schuldsanering en benadrukt de noodzaak van voldoende belang bij het instellen van cassatie. De beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

22 april 2016
Eerste Kamer
16/00463
RM/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/10/13/1103 R van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2015;
b. het arrest in de zaak 200.180.172/01 van het gerechtshof Den Haag van 19 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is
aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van
de Procureur-Generaal onder 2 – 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 april 2016.