ECLI:NL:HR:2016:732

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
16/00035
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieverzoek wegens ontbreken handtekening advocaat

Op 22 april 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak van een vader die cassatie heeft ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vader, die woonachtig is in [woonplaats], verzocht om cassatie tegen de Gemeente Rotterdam, die niet verschenen was in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die aan deze zaak ten grondslag liggen.

De vader had op 5 januari 2016 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad, maar dit verzoekschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt vast dat dit verzuim hersteld kan worden door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar dan ondertekend door een advocaat. De vader heeft echter van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De Hoge Raad oordeelt dat de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een cassatieverzoek. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en de beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek.

Uitspraak

22 april 2016
Eerste Kamer
16/00035
LZ/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
t e g e n
de GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/10/441035/FA RK 13-10975 van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.165.945/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 november 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vader in zijn cassatieverzoek.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 5 januari 2016 ingekomen verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 april 2016.