Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 3 oktober 2014 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij een diefstal die gepaard ging met geweld en bedreiging tegen een politieagent. De zaak betreft de vraag of de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, gezien de omstandigheden waaronder de diefstal plaatsvond. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 mei 2016 geoordeeld dat het hof niet heeft vastgesteld wie de bestuurder van de auto was, maar dat dit niet van belang is voor de beoordeling van de medepleging. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof, dat het relatief onverschillig is wie er achter het stuur zat, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De verdachte heeft immers samen met anderen voldoende nauw en bewust samengewerkt, waardoor de kans op een aanrijding met de politieauto is toegenomen. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. Het beroep in cassatie wordt verworpen, zonder dat verdere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.