ECLI:NL:HR:2017:1013

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
17/00253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in cassatie en toepassing van de hardheidsclausule bij griffierechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van verzoekster in haar beroep. Verzoekster, wonende in Aruba, had beroep in cassatie ingesteld tegen vonnissen van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak draaide om de betaling van griffierechten, waarbij verzoekster te maken kreeg met een niet-ontvankelijkverklaring wegens te late betaling. De Hoge Raad heeft de relevante wetgeving, met name de Wet griffierechten burgerlijke zaken en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in overweging genomen. Verzoekster had een beroep gedaan op de hardheidsclausule, omdat zij na ontvangst van de griffierechtnota op 27 januari 2017 abusievelijk een verkeerd kenmerk had vermeld bij de betaling. Dit leidde tot een terugstorting van het bedrag, waardoor de betaling niet tijdig was geregistreerd. De advocaat van verzoekster heeft de fout hersteld na ontvangst van een aanmaning op 20 februari 2017. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van de zaak een onbillijkheid van overwegende aard opleverden, waardoor verzoekster ontvankelijk werd verklaard in haar beroep. De Hoge Raad verleende verweerster uitstel voor het indienen van een verweerschrift en hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

2 juni 2017
Eerste Kamer
17/00253
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest in het incident
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd in Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. a) het vonnis in de zaak AR 1699 van 2013 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 4 december 2013;
b) de vonnissen in de zaak Ghis 69490 - AR 1699/13- H 237/14 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 23 februari 2016 en 18 januari 2016.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verzoekster] heeft een akte uitlating ex 409a lid 2 Rv genomen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat de Hoge Raad toepassing zal geven aan de hardheidsclausule.

3.De ontvankelijkheid in cassatie

3.1
Het verzoekschrift in de onderhavige zaak is ingediend op 18 januari 2017. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende [verzoekster] ervoor te zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. Die termijn liep af op 15 februari 2017. Het door [verzoekster] verschuldigde griffierecht was aan het einde van deze termijn niet bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en evenmin ter griffie gestort. Dat brengt in beginsel mee dat [verzoekster] op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 Rv in verbinding met art. 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep.
3.2
Ingevolge art. 282a lid 4 Rv in verbinding met art. 427b Rv blijft niet-ontvankelijkverklaring op de voet van art. 282a lid 2 Rv achterwege indien de rechter van oordeel is dat dit, gelet op het belang van een of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de ‘hardheidsclausule’).
3.3
[verzoekster] heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Daartoe heeft zij het volgende, samengevat weergegeven, aangevoerd. Na ontvangst van de griffierechtnota van 21 januari 2017, is het in de nota genoemde bedrag van € 325,-- op 27 januari 2017 voldaan, waarbij abusievelijk het kenmerk is vermeld van een griffierechtnota met betrekking tot een andere zaak die reeds op 24 januari 2017 was voldaan. Op 20 februari 2017 is opnieuw betaald, nadat die dag een aanmaning was ontvangen ter zake van het in de onderhavige zaak verschuldigde griffierecht en bij controle bleek dat de verkeerd gekenmerkte betaling op 3 februari 2017 was teruggestort op de betaalrekening van haar advocaat.
3.4
De advocaat van [verzoekster] heeft een griffierechtnota tot een bedrag van € 325,-- ontvangen met als betalingskenmerk de onderhavige zaak. Binnen de betalingstermijn van die nota heeft de gerechtelijke administratie een betaling van de advocaat ontvangen van een bedrag van € 325,-- met als betalingskenmerk een reeds door hem voldane griffierechtnota in een andere zaak. Doordat laatstgenoemd bedrag is teruggestort op de betaalrekening van de advocaat zonder dat hij daarvan separaat in kennis is gesteld, heeft de advocaat niet binnen de betalingstermijn geconstateerd dat zijn betaling niet tot voldoening van de onderhavige nota had geleid. De advocaat van [verzoekster] heeft zijn verzuim hersteld op de dag waarop hij de aanmaning heeft ontvangen, door de betaling opnieuw en onder vermelding van het juiste betalingskenmerk te verrichten.
Onder deze omstandigheden levert toepassing van de wettelijke sanctie een onbillijkheid van overwegende aard op.
3.5
Het voorgaande brengt mee dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar beroep en dat dient te worden voortgeprocedeerd. Aan [verweerster] is door de Hoge Raad desgevraagd uitstel verleend tot zes weken na de datum van deze uitspraak voor indiening van een verweerschrift. De griffier zal een afschrift van deze uitspraak aan [verweerster] toezenden. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat dat [verweerster] een verweerschrift kunnen indienen binnen zes weken na de datum van deze uitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
2 juni 2017.