Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is aangeklaagd voor medeplichtigheid aan de voorbereiding van moord. De verdachte heeft foto’s van het beoogde slachtoffer verstrekt en had een vuurwapen in zijn bezit, wat valt onder artikel 13.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De verdediging heeft zich beroepen op psychische overmacht en heeft middelen ingediend met betrekking tot de duidelijkheid van de foto’s.
De Hoge Raad heeft op 6 juni 2017 geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidt tot de beslissing dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal en op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.