ECLI:NL:HR:2017:1026

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16/01903
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie met bepaling van de strafduur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren voor verschillende misdrijven, waaronder doodslag en het voorhanden hebben van wapens. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen relevante jurisprudentie herhaald, met name de uitspraak van 19 april 2005, waarin werd vastgesteld hoe om te gaan met de samenloop van feiten en de daarbij behorende straffen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde straf van achttien jaren niet in overeenstemming was met de toepasselijke regels, en dat de maximale straf in dit geval zestien jaren zou moeten zijn, rekening houdend met eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf vastgesteld op zestien jaren en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/01903
EC/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2016, nummer 23/000609-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf, tot bepaling van de duur van deze vrijheidsstraf op zestien jaren, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof het bepaalde in art. 57 en 63 Sr heeft geschonden.
3.2.
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte wegens - kort gezegd - het medeplegen van doodslag (art. 287 Sr), het voorhanden hebben van wapens en munitie (art. 26 en 55 Wwm), poging tot doodslag (art. 45 en 287 Sr), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr), en mishandeling, meermalen gepleegd (art. 57 en 300 Sr), veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren.
3.3.1.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de straf in de onderhavige zaak onder meer gegrond op de art. 57 en 63 Sr.
3.3.2.
Deze bepalingen luiden als volgt:
art. 57 Sr:
"1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum."
art. 63 Sr:
"Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing."
3.4.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het de verdachte betreffende uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 25 februari 2016. Dat houdt in dat de verdachte na de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde misdrijven, begaan in het jaar 2012, bij rechterlijke uitspraak van 17 maart 2014 onherroepelijk is veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van diefstal met geweld (art. 47 en 312, eerste lid, Sr).
3.5.
In zijn arrest van 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005: AS5556, NJ 2006/10 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in een geval als het onderhavige
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.
3.6.
Toepassing van het voorgaande op het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat ingeval van voeging van alle, hiervoor onder 3.2 en 3.4 vermelde feiten de rechter maximaal een gevangenisstraf van twintig jaren (vijftien jaren vermeerderd met een derde) had mogen opleggen. Nu de verdachte inmiddels is veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, had het Hof een gevangenisstraf kunnen opleggen van ten hoogste zestien jaren.
3.7.
Het middel is gegrond.
3.8.
De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de straf bepalen met inachtneming van art. 63 Sr. Mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens een aanvulling van 15 juni 2016 op het arrest heeft aangegeven dat het abusievelijk onvoldoende rekening heeft gehouden met de toepassing van art. 63 Sr en dat het, als het op de juiste wijze rekening had gehouden met art. 63 Sr, een gevangenisstraf van zestien jaren had opgelegd, zal de Hoge Raad de gevangenisstraf bepalen op zestien jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat deze zestien jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juni 2017.