Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren voor verschillende misdrijven, waaronder doodslag en het voorhanden hebben van wapens. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen relevante jurisprudentie herhaald, met name de uitspraak van 19 april 2005, waarin werd vastgesteld hoe om te gaan met de samenloop van feiten en de daarbij behorende straffen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde straf van achttien jaren niet in overeenstemming was met de toepasselijke regels, en dat de maximale straf in dit geval zestien jaren zou moeten zijn, rekening houdend met eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de gevangenisstraf vastgesteld op zestien jaren en het beroep voor het overige verworpen.