ECLI:NL:HR:2017:1035

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
17/00079
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats kind na echtscheiding en rol van biologische en adoptief-moeder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van een kind na de echtscheiding van de biologische moeder en de adoptief-moeder. De rechtbank had op 11 december 2015 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de zoon zijn hoofdverblijfplaats bij de adoptief-moeder zou hebben. De biologische moeder heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het hof essentiële stellingen had gepasseerd en dat de vaststelling van het hof dat de zoon al meer dan twee jaar bij de adoptief-moeder woonde, onbegrijpelijk was.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat de zoon al meer dan twee jaar bij de adoptief-moeder woonde, en dat het hof de stelling van de biologische moeder dat zij bereid was haar werktijden aan te passen, niet had meegenomen in zijn overwegingen. De Hoge Raad oordeelde dat deze tekortkomingen in de beoordeling van het hof aanleiding gaven om de beschikking van het gerechtshof te vernietigen. De zaak is vervolgens verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle relevante omstandigheden bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind, vooral in situaties waarin beide ouders betrokken zijn.

Uitspraak

9 juni 2017
Eerste Kamer
17/00079
LZ/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp,
t e g e n
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de biologische moeder en de adoptief-moeder.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/01/287490/FA RK 14-6678 van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.187.510/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2016.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de biologische moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De adoptief-moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De advocaat van de biologische moeder heeft bij brief van 20 april 2017 op die conclusie gereageerd; de advocaat van de adoptief-moeder heeft dat gedaan bij brief van 21 april 2017.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in april 2012 met elkaar gehuwd.
(ii) In [...] 2012 is uit verzoekster in cassatie (hierna: de biologische moeder) een zoon geboren.
(iii) Bij beschikking van 11 december 2015 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 6 juni 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1
De rechtbank heeft bij de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde beschikking bepaald, voor zover in cassatie van belang, dat de zoon zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de adoptief-moeder.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.7.2. Aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof ervan overtuigd dat beide ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken om de verzorging en opvoeding van [de zoon] op zich te nemen. Derhalve is het hof niet gebleken dat een verblijf bij [de adoptief-moeder] in strijd zou zijn met het belang van [de zoon]. Het hof overweegt verder dat [de zoon] al meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf bij [de adoptief-moeder] (…) heeft, eerst bij de ouders van [de adoptief-moeder] en vanaf 9 oktober 2014 in een door [de adoptief-moeder] (…) gehuurde woning. Voorts is het hof gebleken dat [de adoptief-moeder] meer beschikbaar is voor [de zoon] omdat zij parttime en tijdens de schooltijden werkt. Met de raad is het hof van oordeel dat dit voor de beslissing omtrent het hoofdverblijf doorslaggevend is. Het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof het in het belang van [de zoon] wenselijk dat hij zijn hoofdverblijf bij [de adoptief-moeder] houdt. (…)”
3.3.1
Onderdeel I.1 klaagt dat de overweging van het hof dat de zoon al meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf bij de adoptief-moeder heeft, onbegrijpelijk is. Volgens het onderdeel is eerst bij de beschikking van de rechtbank van 11 december 2015 de hoofdverblijfplaats van de zoon bepaald bij de adoptief-moeder; daarvoor was zijn hoofdverblijfplaats bij de biologische moeder.
3.3.2
De klacht is gegrond. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunt voor de vaststelling van het hof dat de zoon al meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf bij de adoptief-moeder heeft. Ook volgens de adoptief-moeder berust deze vaststelling op een vergissing (verweerschrift in cassatie onder 5).
3.4.1
Onderdeel I.5 komt op tegen het oordeel van het hof dat voor de beslissing omtrent het hoofdverblijf van de zoon doorslaggevend is dat de adoptief-moeder meer beschikbaar is voor de zoon omdat zij parttime en tijdens de schooltijden werkt. Volgens het onderdeel heeft de biologische moeder gesteld dat zij bereid is haar werktijden aan te passen indien dat nodig is in verband met het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de zoon. Het hof is niet op deze essentiële stelling ingegaan, aldus het onderdeel.
3.4.2
Het hof heeft bij zijn beslissing doorslaggevend geacht dat de biologische moeder, die fulltime werkt, minder beschikbaar is voor de zoon dan de adoptief-moeder. Uit de bestreden beschikking blijkt echter niet dat het hof de in het onderdeel genoemde stelling in zijn beoordeling heeft betrokken. De klacht slaagt dus.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
9 juni 2017.