ECLI:NL:HR:2017:1052

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
17/00886
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter inzake Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De Rechtbank had op 31 januari 2017 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere beslissing van 8 november 2016, die betrekking had op een besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank mogelijk maakte, waardoor de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt in het kader van deze procedure niet door de andere partij hoeven te worden vergoed. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 wordt teruggegeven.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders rondom de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van deze kaders.

Uitspraak

9 juni 2017
Nr. 17/00886
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 31 januari 2017, nr. AMS 16/5083 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 november 2016 betreffende een besluit ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Rechtbank als de onderhavige, die is gedaan op verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak inzake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het beroep in cassatie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2017.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 124 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.