ECLI:NL:HR:2017:1061

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
16/02337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over executoriale titel voor kinder- en partneralimentatie en omvang resterende betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vrouw, eiseres tot cassatie, tegen de man, verweerder in cassatie. De zaak betreft een geschil over de executoriale titel voor kinder- en partneralimentatie en de omvang van de resterende betalingsverplichting. De vrouw had eerder een executoriale titel verkregen, maar er ontstond onduidelijkheid over de exacte omvang van de betalingsverplichting, wat leidde tot een executiegeschil. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de vrouw in eerdere instanties al had geprobeerd duidelijkheid te krijgen over haar verplichtingen. De man heeft in cassatie geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de vrouw. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft ook geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

9 juni 2017
Eerste Kamer
16/02337
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 2774394 CV EXPL 14-4090 van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2014 en 16 januari 2015;
b. het arrest in de zaak 200.167.851/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 21 april 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
9 juni 2017.