Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de gemeenschap na echtscheiding. De vrouw heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 26 januari 2016 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2012 en 9 juli 2014, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.C. van Steijn, heeft in cassatie klachten aangevoerd die volgens de Hoge Raad niet tot cassatie kunnen leiden. De man, vertegenwoordigd door mr. R.W. Keus, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem gevolgd, die ook tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de vrouw niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is op 9 juni 2017 gewezen en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.