Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1983, was aangeklaagd voor het onthouden van de nodige verzorging aan zijn hond, door deze urenlang zonder drinkwater aan een paal achter te laten bij een supermarkt. Dit gedrag viel onder artikel 37 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De verdachte heeft in cassatie beroep gedaan op psychische overmacht, waarbij zijn advocaat M. Wezepoel middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.J. Borgers, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.