ECLI:NL:HR:2017:1126

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
15/01589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag en teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin een klaagschrift is ingediend door klaagster, die stelt rechthebbende te zijn van een in beslag genomen geldbedrag van € 21.650,-. De Rechtbank had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geldbedrag aan klaagster, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet toereikend is gemotiveerd. De rechtbank had moeten overwegen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het geldbedrag later zal verbeurd verklaren. De Hoge Raad herhaalt eerdere rechtspraak en concludeert dat de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd waarom het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

20 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/01589 B
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 24 maart 2015, nummer RK 14/3256, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [plaats] .

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag zal verbeurd verklaren onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder [betrokkene 1] is op 19 augustus 2014 in beslag genomen: een geldbedrag van € 21.650,--
2. beslagene heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. beslagene wordt verdacht van verduistering van toegekende subsidiegelden en valsheid in geschrifte in de zaak met het hierboven genoemde parketnummer.
(...)
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave aan klager van hetgeen bij [betrokkene 1] in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster toebehoort. Het betreft omzet van horecabedrijf [A] . Beslagene [betrokkene 1] was, als toenmalig medebestuurder van [A] , verantwoordelijk voor de procedure rond de omzet en had het geldbedrag meegenomen naar zijn woning, met de bedoeling dit daarna af te storten bij de bank.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat van de zijde van klaagster niet aannemelijk is gemaakt dat het geldbedrag aan klaagster toebehoort.
De rechtbank overweegt dat uit de door het openbaar ministerie en de verdediging ingediende stukken als volgt blijkt.
[betrokkene 1] , beslagene, wordt verdacht van verduistering van toegekende subsidiegelden en van valsheid in geschrifte. In het kader van deze verdenking vond op 19 augustus 2014 de doorzoeking plaats in de woning van beslagene en de inbeslagname van het geldbedrag. Tijdens de inbeslagname werd door beslagene tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat het aangetroffen geldbedrag omzet van [A] betrof.
[klaagster] is opgericht op 6 mei 2014 door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De BV heeft ten doel één of meer horecabedrijven te exploiteren. De BV is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnamen: [klaagster] , [B] , [C] , [D] , allen gevestigd op [a-straat 1] te [plaats] . Bij de oprichting is [betrokkene 1] benoemd als algemeen directeur. Per 25 augustus 2014 is dit gewijzigd in [betrokkene 2] .
[betrokkene 2] heeft in raadkamer verklaard dat de aanleiding tot deze wijziging de verdenking van [betrokkene 1] betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de door klaagster overgelegde stukken en verklaring van beslagene, het inbeslaggenomen geldbedrag naar alle waarschijnlijkheid omzet van [A] . Nu beslagene echter medeoprichter van [klaagster] is en vanaf de oprichting en ten tijde van de inbeslagname enig algemeen directeur daarvan, terwijl hij wordt verdacht van verduistering van subsidiegelden en valsheid in geschrifte, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag zal verbeurd verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond."
2.3.
In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.9 en 2.11).
2.4.
De Rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van het onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen geldbedrag van € 21.650,- moet worden aangemerkt. Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van dat geldbedrag aan de klaagster, is niet toereikend gemotiveerd gelet op de in art. 33a, tweede lid, Sr gestelde eisen voor verbeurdverklaring.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2017.