De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder [betrokkene 1] is op 19 augustus 2014 in beslag genomen: een geldbedrag van € 21.650,--
2. beslagene heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. beslagene wordt verdacht van verduistering van toegekende subsidiegelden en valsheid in geschrifte in de zaak met het hierboven genoemde parketnummer.
(...)
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave aan klager van hetgeen bij [betrokkene 1] in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster toebehoort. Het betreft omzet van horecabedrijf [A] . Beslagene [betrokkene 1] was, als toenmalig medebestuurder van [A] , verantwoordelijk voor de procedure rond de omzet en had het geldbedrag meegenomen naar zijn woning, met de bedoeling dit daarna af te storten bij de bank.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat van de zijde van klaagster niet aannemelijk is gemaakt dat het geldbedrag aan klaagster toebehoort.
De rechtbank overweegt dat uit de door het openbaar ministerie en de verdediging ingediende stukken als volgt blijkt.
[betrokkene 1] , beslagene, wordt verdacht van verduistering van toegekende subsidiegelden en van valsheid in geschrifte. In het kader van deze verdenking vond op 19 augustus 2014 de doorzoeking plaats in de woning van beslagene en de inbeslagname van het geldbedrag. Tijdens de inbeslagname werd door beslagene tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat het aangetroffen geldbedrag omzet van [A] betrof.
[klaagster] is opgericht op 6 mei 2014 door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De BV heeft ten doel één of meer horecabedrijven te exploiteren. De BV is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnamen: [klaagster] , [B] , [C] , [D] , allen gevestigd op [a-straat 1] te [plaats] . Bij de oprichting is [betrokkene 1] benoemd als algemeen directeur. Per 25 augustus 2014 is dit gewijzigd in [betrokkene 2] .
[betrokkene 2] heeft in raadkamer verklaard dat de aanleiding tot deze wijziging de verdenking van [betrokkene 1] betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de door klaagster overgelegde stukken en verklaring van beslagene, het inbeslaggenomen geldbedrag naar alle waarschijnlijkheid omzet van [A] . Nu beslagene echter medeoprichter van [klaagster] is en vanaf de oprichting en ten tijde van de inbeslagname enig algemeen directeur daarvan, terwijl hij wordt verdacht van verduistering van subsidiegelden en valsheid in geschrifte, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag zal verbeurd verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond."