Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 13 juli 2016, die was verbeterd bij beschikking van 12 oktober 2016. De vrouw, verweerder in cassatie, is niet verschenen in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De advocaat-generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de man heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van het gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de toepassing van artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de benadeling van de gemeenschap.