In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2016. Het betreft een geschil over beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2011 tot en met 2013, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het gevolg van het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheren C. Schaap als voorzitter, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.