Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
27 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was verplicht gesteld tot betaling aan de Staat van twee schadevergoedingen, respectievelijk € 223.350,- en € 98.950,-. Bij gebreke van betaling zou deze verplichting vervangen worden door hechtenis van 365 dagen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opgelegde vervangende hechtenis in het geval van samenloop niet meer dan een jaar mag bedragen, conform de wettelijke bepalingen in de artikelen 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft de duur van de vervangende hechtenis verminderd tot 253 dagen voor de eerste schadevergoeding en 112 dagen voor de tweede, zodat voldaan werd aan het wettelijk maximum. Het beroep werd voor het overige verworpen.