ECLI:NL:HR:2017:1291

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
15/05257
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over betalingsverplichting bij ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1986, was eerder door de Rechtbank veroordeeld en had een betalingsverplichting opgelegd gekregen van € 11.700,00. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel veel hoger was, namelijk € 47.354,49, en had in hoger beroep een hogere betalingsverplichting gevorderd.

Het Hof had de betalingsverplichting echter beperkt tot het door de Rechtbank vastgestelde bedrag, met de redenering dat het Openbaar Ministerie kennelijk genoegen had genomen met dit bedrag door geen rechtsmiddel aan te wenden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze beslissing niet voldoende had gemotiveerd, vooral gezien de ontnemingsvordering in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het vaststellen van betalingsverplichtingen in ontnemingszaken, vooral wanneer het Openbaar Ministerie hogere bedragen vordert dan eerder door de Rechtbank zijn vastgesteld. De zaak heeft ook implicaties voor de manier waarop het Hof omgaat met de afwegingen van het Openbaar Ministerie in dergelijke procedures.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/05257 P
ABG/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 oktober 2015, nummer 21/002061-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en het Openbaar Ministerie.
Namens de betrokkene heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Openbaar Ministerie heeft bij schriftuur een middel van cassatie voor gesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de betrokkene heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het door het Openbaar Ministerie voorgestelde middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte het bedrag van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting heeft beperkt tot het door de Rechtbank vastgestelde bedrag van € 11.700,00.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 47.354,49 (zevenenveertigduizend driehonderdvierenvijftig euro en negenenveertig cent) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 43.527,00 (drieënveertigduizend vijfhonderdzevenentwintig euro) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
(...)
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof acht als voormeld, anders dan de eerste rechter, aannemelijk dat in de kwekerij in drie kweekcycli telkens honderdvierentachtig planten werden gekweekt en komt zodoende op een aanmerkelijk hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft afgezien van het aanwenden van een rechtsmiddel, ondanks dat in eerste aanleg betaling van een substantieel lager bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd dan was gevorderd. Het openbaar ministerie nam klaarblijkelijk genoegen met de opgelegde betalingsverplichting.
Het hof ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de verplichting tot betaling aan de Staat te stellen op hetzelfde bedrag als het bedrag dat door de eerste rechter is vastgesteld, te weten op een afgerond bedrag van € 11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro).
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 45.930,49 (vijfenveertigduizend negenhonderddertig euro en negenenveertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro)."
2.3.
Met de enkele verwijzing naar de omstandigheid dat "de officier van justitie heeft afgezien van het aanwenden van een rechtsmiddel" en naar "het bedrag dat door de eerste rechter is vastgesteld", heeft het Hof de vaststelling van het bedrag van de betalingsverplichting niet naar de eis der wet met redenen omkleed, mede gelet op de ontnemingsvordering in hoger beroep zoals weergegeven onder 2.2.
2.4.
Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.