Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het door het Openbaar Ministerie voorgestelde middel
3.Slotsom
4.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1986, was eerder door de Rechtbank veroordeeld en had een betalingsverplichting opgelegd gekregen van € 11.700,00. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel veel hoger was, namelijk € 47.354,49, en had in hoger beroep een hogere betalingsverplichting gevorderd.
Het Hof had de betalingsverplichting echter beperkt tot het door de Rechtbank vastgestelde bedrag, met de redenering dat het Openbaar Ministerie kennelijk genoegen had genomen met dit bedrag door geen rechtsmiddel aan te wenden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze beslissing niet voldoende had gemotiveerd, vooral gezien de ontnemingsvordering in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het vaststellen van betalingsverplichtingen in ontnemingszaken, vooral wanneer het Openbaar Ministerie hogere bedragen vordert dan eerder door de Rechtbank zijn vastgesteld. De zaak heeft ook implicaties voor de manier waarop het Hof omgaat met de afwegingen van het Openbaar Ministerie in dergelijke procedures.