ECLI:NL:HR:2017:1305

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
17/02824
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld in het internationale drugscircuit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager was eerder veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal met geweld, gepleegd binnen het internationale drugscircuit. De aanvrager stelde dat de verklaringen van een mededader, die ten grondslag lagen aan zijn veroordeling, onjuist waren en dat deze mededader via zijn advocaat had aangegeven dat de aanvrager ten onrechte was beschuldigd. De aanvraag tot herziening werd ingediend zonder enige ondersteunende documenten die deze stelling konden onderbouwen.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor het inwilligen van de verzoeken tot nader onderzoek, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de wet. De aanvraag tot herziening kan alleen worden ingewilligd als er nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens zijn die bij de eerdere behandeling niet bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze gegevens bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. In dit geval ontbraken de noodzakelijke bewijsstukken, waardoor de aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Hoge Raad benadrukte dat de aanvraag steunde op een niet gestaafde stelling en dat er geen aanleiding was om de verzoeken tot nader onderzoek in te willigen. De beslissing van de Hoge Raad was dat de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk werd verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 17/02824 H
SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 oktober 2012, nummer 22/003469-08, ingediend door B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 juni 2008 - de aanvrager ter zake van 1. en 2. "Medeplegen van doodslag, gevolgd of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd" en 3. "Diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft", veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De aanvraag steunt op de stelling dat de bewezenverklaring wat betreft de betrokkenheid van de aanvrager bij de bewezenverklaarde feiten uitsluitend berust op de tot het bewijs gebezigde, belastende verklaringen van de mededader [betrokkene 1].
Voorts houdt de aanvraag – voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang – het volgende in:
"[betrokkene 1] heeft bij monde van zijn advocaat, de heer mr. drs. A.M. Seebregts aan de gemachtigde van verzoeker laten weten dat de verklaringen van [betrokkene 1] zoals afgelegd tijdens de behandeling van de zaak bij de rechtbank en het gerechtshof onjuist waren en hij ten onrechte verzoeker heeft beschuldigd.
[betrokkene 1] heeft ten onrechte verzoeker ( [aanvrager] ) beschuldigd van het van het leven beroven van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 3] en van de diefstal van de cocaïne.
[betrokkene 1] is bereid dit te verklaren ten overstaan van een door uw Hoge Raad aan te wijzen raadsheer commissaris.
Het hiervoor vermelde feit, dat bij de raadsheren bij het onderzoek in feitelijke instantie niet bekend was, is onverenigbaar met voormeld arrest in die zin dat was deze informatie indertijd bij de raadsheren bekend geweest dit tot vrijspraak had kunnen leiden van verzoeker van de hem ten laste gelegde feiten.
Het betreft hier een novum, te weten een zodanig nieuw gegeven dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven tijdens de behandeling van de zaak bij het gerechtshof bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak tot vrijspraak zou hebben geleid. Het ernstige vermoeden rijst dat het gerechtshof op grond van deze informatie tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
(...)
Vanwege deze zeer uitzonderlijke omstandigheid waarbij de gehele bewijsconstructie met betrekking tot de aanwezigheid op de plaats delict en het plegen van de delicten uitsluitend berust op de verklaringen van [betrokkene 1] wendt verzoeker zich direct tot U als Hoge Raad.
Met name nu de noodzakelijkheid van het verzoek evident is naar aanleiding van voorgaande en het horen van de getuige van cruciaal belang zal zijn voor de beoordeling van dit Novum door Uw Hoge Raad.
(...)
Het novum heeft objectief gezien in deze zaak een aanzienlijke toegevoegde waarde.
Gelet op de noodzakelijkheid van het nader onderzoeken van deze nieuwe verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1], verzoekt verzoeker de Hoge Raad na toepassing van artikelen 466 Sv en 467 Sv nader onderzoek te laten doen naar het volgende.
1. Conform artikel 469 Sv een nader onderzoek op te dragen aan een te benoemen raadsheer commissaris om medeverdachte [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] onder ede te laten horen.
en/of
2. De procureur- generaal nader onderzoek te laten verrichten als bedoeld in de artikelen 461 en 463, dan wel advies in te winnen van de in artikel 462 Sv benoemde commissie.
en/of
3. Onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1]."

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden dient te vermelden waarop de aanvraag berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.
3.3.
Bij de aanvraag is geen enkel stuk gevoegd dat steun geeft aan de stelling waarop de aanvraag steunt, te weten dat de mededader [betrokkene 1] "bij monde van zijn advocaat, de heer mr. drs. A.M. Seebregts aan de gemachtigde van verzoeker [heeft] laten weten dat de verklaringen van [betrokkene 1] zoals afgelegd tijdens de behandeling van de zaak bij de rechtbank en het gerechtshof onjuist waren en hij ten onrechte verzoeker heeft beschuldigd". De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.
3.4.
Nu de aanvraag steunt op een door niets gestaafde stelling acht de Hoge Raad geen grond aanwezig tot inwilliging van de hiervoor onder 2 vermelde verzoeken.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.