In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer. De zaak betreft een beroep in cassatie door de verdachte tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde was. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J.S. Nan, stelde dat het onderzoek niet in het openbaar had plaatsgevonden, wat volgens hem leidde tot nietigheid van het onderzoek.
De Hoge Raad herhaalt in zijn overwegingen de relevante juridische beginselen met betrekking tot de openbaarheid van het onderzoek, zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 121 van de Grondwet. De Raad benadrukt dat het onderzoek ter terechtzitting in beginsel openbaar dient te zijn, en dat uitzonderingen hierop bij wet moeten worden geregeld. De Hoge Raad concludeert dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet bevestigt dat het onderzoek openbaar is geweest, waardoor het voorschrift inzake openbaarheid niet in acht is genomen.
Dit verzuim leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest dat daarop is gebaseerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, voor hernieuwde behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van de openbaarheid van rechtszittingen en de noodzaak om deze beginselen te respecteren in het strafproces.