Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 9 september 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959. De verdachte had een huurauto gehuurd, maar deze niet teruggegeven aan het verhuurbedrijf na afloop van de huurperiode, wat wordt gekwalificeerd als verduistering volgens artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft in cassatie middelen van cassatie voorgesteld, die zijn ingediend door de advocaat van de verdachte, G.E. Menick. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om de uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bevestigt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juli 2017.