ECLI:NL:HR:2017:1322

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
16/03939
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep wegens gebrek aan openbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 25 maart 2016. De advocaat van de verdachte, J.S. Nan, stelde in de schriftuur dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat het niet in het openbaar had plaatsgevonden. De Hoge Raad bevestigde dat het beginsel van openbaarheid van het onderzoek ter terechtzitting zowel in artikel 6, eerste lid, van het EVRM als in artikel 121 van de Grondwet is verankerd. Dit beginsel is ook van toepassing in hoger beroep, zoals herhaald in artikel 4, eerste lid, van de Reglement van Orde en artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet vermeldde dat het onderzoek openbaar was. Dit gebrek aan openbaarheid leidde tot de conclusie dat het voorschrift inzake openbaarheid niet was nageleefd. Het verzuim resulteerde in de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest dat daarop volgde. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, voor hernieuwde behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de openbaarheid van het strafproces en de gevolgen van het niet naleven van dit beginsel. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarbij het beginsel van openbaarheid en de uitzonderingen daarop werden besproken.

Uitspraak

11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/03939 E
KD/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, van 25 maart 2016, nummer 23/000534-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat het niet in het openbaar is geschied.
2.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het onderzoek ter terechtzitting dient in het openbaar te geschieden. Dit uitgangspunt is zowel in art. 6, eerste lid, EVRM als in art. 121 Gw verwoord. Art. 4, eerste lid, RO en art. 269, eerste lid, Sv, krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk, herhalen dit. Deze bepalingen verwijzen alle naar de mogelijkheid van uitzonderingen op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. Volgens de art. 121 GW en 4, eerste lid, RO dienen die uitzonderingen bij de wet te zijn bepaald. Art. 4, tweede lid, RO voegt daar nog aan toe dat om gewichtige - in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - redenen het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren.
Art. 6 EVRM bepaalt met het oog op welke belangen op het beginsel van de openbaarheid inbreuk mag worden gemaakt.
Art. 269 Sv regelt de in art. 4 RO aangeduide mogelijkheid van sluiting van de deuren nader en herhaalt met het oog op welke belangen die inbreuk mag worden gemaakt. Dit wettelijk stelsel houdt in dat naast de mogelijkheid van sluiting van de deuren overeenkomstig de regeling van art. 269 Sv niet langs een andere weg inbreuk mag worden gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting. (Vgl. HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633.)
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat het aldaar plaatsgevonden onderzoek in het openbaar is geschied. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in 2.2 vermelde voorschrift niet in acht is genomen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
2.4.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2017.