ECLI:NL:HR:2017:1353

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
16/01947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij brand door onbeheerd achtergelaten pannen

In deze zaak gaat het om een brand die is ontstaan in de keuken van een woning, waarbij de bewoonster het huis had verlaten terwijl er pannen op het vuur stonden. De eisers, eigenaren van het pand, hebben de verweerster aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de brand. De Hoge Raad heeft in cassatie de eerdere arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de eisers waren eigenaar van een pand dat gedeeltelijk was verhuurd aan de verweerster en haar overleden echtgenoot. Na de brand, die het gehele pand verwoestte, hebben de eisers de verweerster aansprakelijk gesteld, stellende dat de brand was ontstaan doordat zij haar woning onbeheerd had achtergelaten met pannen op het vuur. De rechtbank had de vorderingen van de eisers toegewezen, maar het hof had deze afgewezen, omdat het hof oordeelde dat het causaal verband tussen het handelen van de verweerster en de brand niet was komen vast te staan.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het causaal verband niet kon worden aangenomen, ondanks de omstandigheden die erop wezen dat de brand was veroorzaakt door de vlam in een pan met brandbaar materiaal. De Hoge Raad vernietigde de arresten van het hof en verwees de zaak voor verdere behandeling, waarbij de verweerster werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

14 juli 2017
Eerste Kamer
16/01947
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,
2. [eiseres 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
[verweerster] , weduwe van [betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 214938/HA ZA 10-233 van de rechtbank Breda van 20 oktober 2010, 27 april 2011, 21 september 2011 en 7 november 2012;
b. de arresten in de zaak HD 200.122.476/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juni 2014, 2 december 2014, 29 september 2015 en 12 januari 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van 17 juni 2014, 29 september 2015 en 12 januari 2016 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerster] concludeert in het principale beroep tot verwerping en vordert wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
[eiser] c.s. concluderen in het voorwaardelijk incidenteel beroep tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verweerster] mede door mr. A. Stortelder.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock is dat het principaal cassatieberoep slaagt en het voorwaardelijk ingestelde incidentele cassatieberoep faalt. Daarmee strekt de conclusie tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 6 april 2017 op die conclusie gereageerd; de advocaat van [verweerster] heeft dat gedaan bij brief van 7 april 2017.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] c.s. waren eigenaar van een pand aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Zij hadden een gedeelte van het pand verhuurd aan [verweerster] en haar (nadien overleden) echtgenoot. [verweerster] is een zus van [eiser 1] (eiser tot cassatie onder 1).
(ii) In november 2007 is het gehele pand afgebrand.
(iii) [eiser] c.s. waren tegen het risico van brandschade verzekerd bij Delta Lloyd. Zij waren voorafgaande aan de brand bezig met een aanzienlijke verbouwing van het pand en hadden met Delta Lloyd afgesproken na de verbouwing de verzekerde som aan te passen. In verband hiermee waren [eiser] c.s. ten tijde van de brand onderverzekerd. Delta Lloyd heeft een uitkering aan [eiser] c.s. gedaan van ruim € 140.000,--.
(iv) [eiser] c.s. hebben [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de overige schade. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [verweerster] haar woning onbeheerd heeft achtergelaten terwijl er pannen op het vuur stonden.
was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Interpolis.
(v) Technisch onderzoeker [A] van Delta Lloyd heeft enkele dagen na de brand een bezoek gebracht aan de locatie. Hij heeft op 3 december 2007 geconcludeerd dat de brand in de keuken van [verweerster] is ontstaan en dat hoogstwaarschijnlijk vuur in de pan is geslagen waarna de gordijnen in brand zijn geraakt.
(vi) Schade-expert [B] heeft daarna in opdracht van Interpolis een onderzoek ingesteld en in januari 2008 gerapporteerd. Hij concludeerde dat de oorzaak van de brand niet meer kon worden achterhaald.
(vii) Technisch expert [C] heeft in opdracht van Interpolis het dossier geanalyseerd. Hij heeft in zijn rapport van 26 mei 2009 geconcludeerd dat uit het dossier niet blijkt dat de oorzaak van de brand onomstotelijk is vastgesteld. Er zijn volgens hem meerdere oorzaken voor de brand mogelijk.
3.2.1
[eiser] c.s. vorderen in dit geding een verklaring voor recht dat [verweerster] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de brand en veroordeling van [verweerster] tot – kort gezegd – betaling van schadevergoeding. [eiser] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de woning heeft verlaten terwijl er nog pannen op het vuur stonden. Daardoor is volgens [eiser] c.s. de brand ontstaan.
[verweerster] heeft de gestelde toedracht en oorzaak van de brand alsmede de omvang van de schade betwist.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. Het hof heeft deze afgewezen. Daaraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd. Het heeft vooropgesteld dat de bewijslast van de toedracht van de brand op [eiser] c.s. rust. Het heeft voorts tot uitgangspunt genomen dat wanneer komt vast te staan dat [verweerster] het vuur aan heeft laten staan en dat hierin de oorzaak van de brand is gelegen, [verweerster] jegens [eiser] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, dat dit aan haar kan worden toegerekend, en dat zij in dat geval gehouden is de schade aan hen te vergoeden. (rov. 4.8 eerste tussenarrest) Uit de getuigenverklaringen en de onderzoeksrapporten heeft het hof afgeleid dat het gas openstond, dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan, en daarnaast mogelijk een pan met groenten, en dat niet uitgesloten is dat er daarnaast een pan was met onbekende inhoud (rov. 4.10-4.11 eerste tussenarrest).
Na deskundigenonderzoek heeft het hof geoordeeld dat het in de bevindingen van de deskundige geen grond ziet om de genoemde uitgangspunten te verlaten. De conclusie van de deskundige dat de brand niet is ontstaan in de pan met aardappelen brengt mee dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan door toedoen van [verweerster] . Dat de deskundige de aanwezigheid van een pan met groente en een pan met vlees met jus/vet/olie aannemelijk acht, maakt dat volgens het hof niet anders, omdat de omstandigheden waarop hij dat oordeel baseert al in het eerste tussenarrest waren verdisconteerd.
De aansprakelijkheid van [verweerster] is daardoor niet komen vast te staan. (rov. 10.3 en 10.4 derde tussenarrest en 13.5 eindarrest)

4.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

4.1
Middel I is gericht tegen het oordeel van het hof over de aansprakelijkheid van [verweerster] . Dat oordeel moet aldus worden begrepen dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld door haar woning onbeheerd achter te laten terwijl er een of meer pannen op het vuur stonden, en dat dit handelen aan [verweerster] kan worden toegerekend, maar dat het causaal verband tussen het handelen van [verweerster] en de brand niet is komen vast te staan, omdat onzeker is gebleven of er naast de pan met aardappelen nog andere pannen op het vuur stonden. Het middel bevat mede klachten tegen dit laatste oordeel.
4.2
Bij de beoordeling van het middel dienen, mede in het licht van hetgeen het hof heeft overwogen naar aanleiding van het rapport van de deskundige, de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen:
(i) het gaat hier om een brand die in de keuken is ontstaan;
(ii) [verweerster] was in die keuken eten aan het koken toen zij het huis verliet;
(iii) er bestaat geen discussie over de juistheid van de bevinding van onderzoeker [A] dat drie gaskranen (deels) openstonden;
(iv) volgens de door het hof benoemde deskundige is de meest aannemelijke oorzaak van de brand dat de vlam is geslagen in een pan met jus, vet of olie (waaraan hij nog heeft toegevoegd dat hiervan evengoed sprake kan zijn geweest in een pan met groente);
(v) de deskundige heeft opgemerkt dat een andere oorzaak van de brand niet geheel kan worden uitgesloten, maar blijkens zijn rapport ontbreken concrete aanwijzingen voor een andere oorzaak en bevat het rapport van deskundige [C] dienaangaande “slechts aannames”.
4.3
Het oordeel van het hof in zijn eerste en derde tussenarrest komt erop neer dat ondanks de in 4.2 genoemde omstandigheden zoveel onzekerheid over het causaal verband is blijven bestaan dat dit verband niet kan worden aangenomen. Dat oordeel is zonder nadere motivering onbegrijpelijk, nu uit die omstandigheden zonder meer kan volgen dat de brand is veroorzaakt doordat de vlam is geslagen in een pan met brandbaar materiaal en het hof niet in de motivering van zijn oordeel heeft betrokken hoe waarschijnlijk het is dat de brand door een andere oorzaak is ontstaan. De op het voorgaande gerichte klachten van het middel treffen doel.
4.4
De overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5.1
Nu blijkens het onder 4 overwogene middel I in het principale beroep doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
5.2
De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5.3
Bij de kostenveroordeling wordt rekening gehouden met het feit dat [eiser] c.s. zich ten aanzien van het incidentele beroep hebben gerefereerd.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 juni 2014, 29 september 2015 en 12 januari 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 2.132,25 aan verschotten, en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten, en € 800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 juli 2017.