Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De eiseres, een onderneming in grondverzetmachines, had een koopovereenkomst gesloten met Frère Vastgoedprojecten B.V., die op dat moment nog niet bestond. De eiseres stelde dat de verweerders, die als directeuren van de nog op te richten vennootschap optraden, toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat Frère aansprakelijk was voor de schade die de eiseres had geleden, maar het hof had dit oordeel bekrachtigd en de vorderingen van de verweerders afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat voor bekrachtiging van een overeenkomst vereist is dat de bekrachtigingsverklaring tot de wederpartij is gericht en deze heeft bereikt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de eiseres niet op de hoogte was van het feit dat Frère nog niet bestond op het moment van het sluiten van de overeenkomst, en dat de bekrachtiging door de oprichtingsakte niet aan de eiseres was medegedeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de verweerder niet onrechtmatig had gehandeld, en dat de aansprakelijkheid van de verweerder niet kon worden vastgesteld.
De Hoge Raad veroordeelde de verweerder in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de eiseres waren begroot op een totaal van € 9.294,75. Dit arrest benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en de vereisten voor bekrachtiging in het ondernemingsrecht.