Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Polen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 30 december 2015, waarin de alimentatieverplichting van de man, verweerder in cassatie, werd vastgesteld. De man, die in Polen woont en een kind heeft uit een nieuwe relatie, was eerder onderhoudsplichtig voor twee kinderen uit zijn huwelijk met de vrouw. De rechtbank had de kinderalimentatie vastgesteld op € 669,21 per maand per kind, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en de alimentatie verlaagd naar € 390,- per maand per kind, rekening houdend met de draagkracht van de man en zijn verplichtingen jegens zijn nieuwe kinderen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof de beschikbare draagkracht van de man gelijkelijk heeft verdeeld over de kinderen uit zijn eerste en tweede relatie, zonder voldoende rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de zaak. De vrouw had aangevoerd dat de kinderen uit de nieuwe relatie van de man een lagere behoefte hebben en dat de nieuwe partner van de man ook bijdraagt aan de kosten van de kinderen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de draagkracht gelijkelijk verdeeld werd, en dat het hof mogelijk een onjuiste rechtsopvatting had toegepast.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de draagkracht en de specifieke omstandigheden van alle betrokken kinderen in alimentatiezaken.