Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Polen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De zaak betreft de zoon van een man die in Polen woont en een kind heeft uit een nieuwe relatie. De vrouw, als wettelijk vertegenwoordiger van de zoon, heeft verzocht om verhoging van de kinderalimentatie. De rechtbank had eerder de alimentatie vastgesteld op € 669,21 per maand per kind, maar het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking gedeeltelijk vernietigd. Het hof oordeelde dat de man, ondanks zijn lagere draagkracht, zijn alimentatieverplichtingen jegens de minderjarigen moest nakomen. De man had zijn inkomen verminderd door zijn baan op te zeggen, maar het hof oordeelde dat dit verwijtbaar was.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de draagkracht van de man gelijkelijk over zijn kinderen moest worden verdeeld, zonder rekening te houden met de stellingen over het inkomen van de nieuwe partner van de man. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere beslissing van het hof niet voldeed aan de eisen van een juiste rechtsopvatting en voldoende motivering.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de draagkracht van onderhoudsplichtigen, vooral wanneer er kinderen uit verschillende relaties betrokken zijn. De Hoge Raad bevestigt dat bij het bepalen van de behoefte van kinderen ook rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de onderhoudsplichtige ouder en zijn nieuwe partner.