ECLI:NL:HR:2017:165

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
16/04438
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recht op bijstand van een tolk bij psychiatrisch onderzoek onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De zaak betreft een verzoekster, geboren in Polen, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef op basis van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. De officier van justitie had verzocht om een voorlopige machtiging voor het voortduren van haar verblijf. Bij dit verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd, maar de advocaat van de verzoekster betwistte de geldigheid van deze verklaring, omdat er geen tolk aanwezig was tijdens het onderzoek door de psychiater. De rechtbank had de voorlopige machtiging verleend, maar de verzoekster ging in cassatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet onjuist had geoordeeld door te stellen dat de verzoekster geen recht had op bijstand van een tolk tijdens het onderzoek. De Hoge Raad benadrukte dat de Wet Bopz niet expliciet voorschrijft dat een betrokkene recht heeft op een tolk tijdens het onderzoek, en dat het aan de psychiater is om te bepalen of een tolk nodig is. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verzoekster en bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de psychiater de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat het onderzoek in een voor de betrokkene begrijpelijke taal plaatsvindt.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de rechten van betrokkenen onder de Wet Bopz, vooral in situaties waarin taalbarrières een rol spelen. De Hoge Raad verduidelijkte dat, hoewel het belangrijk is dat de communicatie tussen de psychiater en de betrokkene effectief is, dit niet automatisch betekent dat er altijd een tolk aanwezig moet zijn. De beslissing benadrukt de rol van de psychiater in het waarborgen van een adequaat onderzoek, en de noodzaak om de omstandigheden van elke individuele zaak in overweging te nemen.

Uitspraak

3 februari 2017
Eerste Kamer
16/04438
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Heerlen,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Limburg,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als betrokkene en verweerder als de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/220750/BZ RK 16/813 van de rechtbank Limburg van 2 juni 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze de beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van jusitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 14 december 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) Betrokkene is op [geboortedatum] 1935 geboren in [geboorteplaats] (Polen), en woont in Nederland.
  • ii) Sinds eind april 2016 verbleef betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (art. 2 in verbinding met art. 31 Wet Bopz).
3.2.1
De officier van justitie heeft op de voet van art. 2 Wet Bopz verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Overeenkomstig art. 6 lid 5 Wet Bopz was bij het verzoekschrift een geneeskundige verklaring gevoegd als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Deze verklaring was ondertekend door de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waar betrokkene destijds verbleef. Blijkens de verklaring is betrokkene onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
3.2.2
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene en haar advocaat, een psychiater en een verpleegkundige. Betrokkene is gehoord met bijstand van een eveneens bij de mondelinge behandeling aanwezige tolk Poolse taal.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet omdat bij het onderzoek door de psychiater geen tolk aanwezig was. Tevens blijkt uit dat proces-verbaal dat de verpleegkundige ter zitting heeft verklaard:
“Ik kan Nederlands met haar spreken en zij spreekt redelijk goed Nederlands.”
3.2.3
De rechtbank heeft een voorlopige machtiging verleend om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal zes maanden.
Het verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke eisen voldoet, is door de rechtbank verworpen, waartoe zij als volgt overwoog:
“De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de geneeskundige verklaring onder 4b: “Ze valt helemaal terug op haar moedertaal ‘Pools’ terwijl ze daarvoor wel beter Nederlands sprak”, de opsteller haar heeft kunnen spreken. Ter zitting heeft de verpleegkundige bovendien verklaard dat betrokkene de Nederlandse taal in enige mate beheerst.”
3.3
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat in een geval als het onderhavige – te weten: een vrouw van Poolse nationaliteit, die 80 jaar oud is, en weliswaar de Nederlandse taal redelijk pleegt te spreken en begrijpen, maar tijdens het onderzoek door de psychiater is teruggevallen op haar moedertaal (Pools) – de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek. Het onderdeel doet daartoe een beroep op art. 5 lid 1, aanhef en onder e, leden 2 en 4 en art. 6 lid 1 EVRM, alsmede op rechtspraak van de Hoge Raad.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat bijstand van een tolk tijdens het onderzoek niet is vereist wanneer de psychiater constateert dat de betrokkene de Nederlandse taal voldoende beheerst, geeft dat oordeel volgens onderdeel 2 blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het staat immers niet ter vrije beoordeling van de opsteller van de geneeskundige verklaring of de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk tijdens het onderzoek, aldus de klacht.
Volgens onderdeel 3 kon de rechtbank haar oordeel dat niet was vereist dat betrokkene tijdens het onderzoek werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal, niet mede doen steunen op de opmerking in de geneeskundige verklaring, noch op de hiervoor in 3.2.2 weergegeven verklaring van de verpleegkundige tijdens de mondelinge behandeling.
3.4.1
Art. 5 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat bij het verzoek aan de rechtbank om een voorlopige machtiging te verlenen, een verklaring wordt overgelegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Indien de betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis, waaruit blijkt dat hij de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht of heeft doen onderzoeken. Noch art. 5 lid 1 Wet Bopz, noch enig ander voorschrift van de Wet Bopz bepaalt dat de betrokkene die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, recht heeft op bijstand van een tolk tijdens dit onderzoek.
3.4.2
In HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1495, NJ 2014/334, rov. 3.4, is overwogen dat uit art. 5 EVRM, dat mede betrekking heeft op vrijheidsbeneming op grond van de Wet Bopz, volgt dat de betrokkene in de zin van de Wet Bopz recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien hij de taal waarin de mondelinge behandeling wordt gehouden, niet of onvoldoende beheerst. Deze uitspraak heeft geen betrekking op de fase van het onderzoek als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.
3.4.3
Gelet op het belang dat in het stelsel van de Wet Bopz toekomt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek, dat wordt verricht met het oog op een voorgenomen vrijheidsbeneming, geldt dat ook dit onderzoek zoveel mogelijk dient plaats te vinden in een voor de betrokkene begrijpelijke taal. Voor de uitkomst van dit onderzoek is immers van belang dat de psychiater en de betrokkene in staat zijn op zodanige wijze met elkaar te communiceren dat de psychiater een goed beeld van de betrokkene kan krijgen. Het is aan de psychiater om daarop toe te zien. Dit kan onder omstandigheden meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk.
De psychiater die van oordeel is dat hij zijn onderzoek slechts kan verrichten met bijstand van een tolk, dient erop toe te zien dat een tolk wordt ingeschakeld.
Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk dan wel in een andere taal dan het Nederlands, dient daarvan melding te worden gemaakt in de geneeskundige verklaring.
3.4.4
Indien de geneeskundige verklaring dan wel de behandeling van de zaak ter zitting daartoe aanleiding geeft, dient de rechtbank, alvorens de verzochte machtiging te verlenen – zo nodig ambtshalve – vast te stellen dat het onderzoek als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz heeft plaatsgevonden met inachtneming van de hiervoor in 3.4.3 bedoelde eisen.
3.5
De hiervoor in 3.3 weergegeven klachten stuiten op het vorenstaande af.
Anders dan onderdeel 1 tot uitgangspunt neemt, vloeit uit art. 5 Wet Bopz en de art. 5 en 6 EVRM noch in het algemeen, noch in een geval als het onderhavige voort dat de betrokkene recht heeft op bijstand van een tolk in de moedertaal tijdens het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek.
Onderdeel 2 ziet eraan voorbij dat de psychiater die de betrokkene persoonlijk onderzoekt, is gehouden erop toe te zien het onderzoek zoveel mogelijk plaatsvindt in een voor de betrokkene begrijpelijke taal, en dat dit onder omstandigheden kan meebrengen dat de psychiater zijn onderzoek dient te verrichten met bijstand van een tolk.
Ten slotte kon de rechtbank haar oordeel mede doen steunen – anders dan onderdeel 3 aanvoert – op de opmerking in de geneeskundige verklaring dat betrokkene tijdens het onderzoek is teruggevallen op haar moedertaal Pools, maar voordien wel Nederlands sprak, en de hiervoor in 3.2.2 weergegeven verklaring van de verpleegkundige tijdens de mondelinge behandeling.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 februari 2017.