Blijkens voormeld proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"2. Cliënt doet ter zake al hetgeen bij de feiten 1 en 2 ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) aan hem ten laste is gelegd een beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
(...)
Het feitencomplex kan in een aantal situaties worden onderscheiden hetgeen ik hierna zal doen.
5. Als eerste is er de aanleiding tot de latere gebeurtenissen.
De aanleiding tot de latere gebeurtenissen vormen de telefoonberichten tussen de dochter van [slachtoffer 2] en een ander meisje.
Daarmee heeft cliënt niets te maken.
Met de eerste fysieke confrontatie, die bij het Schelfhorstpark, heeft cliënt evenmin iets te maken.
6. In de tweede, bijna-fysieke, confrontatie, te weten de ontmoeting op straat bij de woning aan de [a-straat 1] heeft enig aandeel door mee naar buiten te gaan. Er vinden daar echter geen strafbare handelingen plaats.
Ik meen dat hetgeen buiten is gebeurd niet aan een beroep op noodweer(exces) in de weg staat en er geen sprake van culpa in causa is. Immers, zodra voor partij [betrokkene 2] , waartoe cliënt behoorde, zichtbaar was dat partij [slachtoffer 2] van wapens was voorzien en het op een fysieke confrontatie wilde laten aankomen door naar partij [betrokkene 2] toe te lopen, aanvaardde eerstgenoemde partij de terugtocht. Men probeerde elke fysieke confrontatie te voorkomen door toevlucht pogen te zoeken in de woning.
Van belang is nog op te merken dat in die situatie [slachtoffer 2] een fietsketting met slot in zijn handen had en [slachtoffer 1] ook iets in zijn handen had.
7. Die terugtrekking op de woning leverde niet de de-escalatie en veiligheid op die cliënt en de zijnen beoogden.
Zij werden immers achtervolgd door de groep [slachtoffer 2] . De groep [slachtoffer 2] forceerde zich met verbreking van de deur welke toegang gaf tot het afgesloten trapportaal wederrechtelijk een toegang tot dat beoogd afgesloten gebied.
Niet alleen werd er door de groep [slachtoffer 2] geweld tegen materiaal (deur en zijruit toegang trapportaal) toegepast maar ook tegen een persoon, te weten de klappen die [betrokkene 7] (van partij [slachtoffer 2] ) aan een jongen van partij [betrokkene 2] gaf.
Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij is gestoken en hij had inderdaad letsel aan zijn handen.
Het geweld van de groep [slachtoffer 2] strekte nog verder aangezien uit het dossier zeer aannemelijk is geworden dat cliënt en [betrokkene 2] slechts met grote moeite de voordeur dicht kregen tegen het achtervolgende en opdringende geweld van de groep [slachtoffer 2] .
8. De situatie die alsdan korte tijd bestaat is dat cliënt zich weer in de woning bevindt. Hij is aldaar met in die woning een onder meer voor een deel heel kwetsbare groep, te weten vrouwen en een geestelijk minder valide, die hem allen dierbaar zijn.
Voor de voordeur van povere woningbouwkwaliteit staan dan een aantal, deels gewapende, schreeuwende en tierende mensen waarvan sommigen van (zeer) fors postuur. Het lawaai en de indruk die dat maakt in het trapportaaltje met echo-akoustiek, zeker na de gewelddadige forcering van de toegang tot dat portaal, alles midden in de nacht, is enorm.
Vervolgens wordt de ruit van de voordeur ook vernield, wordt er (verder) tegenaan geslagen en is duidelijk dat de woeste groep buiten het er niet bij laat zitten en zich een gewelddadige toegang naar binnen zal forceren gelijk het zich op dezelfde wijze reeds een toegang tot het trapportaal heeft verschaft.
In deze situatie is er sprake van een noodweer-situatie.
9. De kern van dit feit is duidelijk wat de invloed van het volgende handelen van cliënt is voor zijn beroep op noodweer(exces).
Ik doel dan op het pakken van het mes, het openen van de deur en het vervolgens in handgemeen komen met [slachtoffer 1] en vervolgens [slachtoffer 2] .
10. Het pakken van een mes in de woning door cliënt valt in de geschetste situatie m.i. probleemloos te rijmen met zijn beroep op noodweer(exces).
11. Resteert de vraag of het vervolgens zelf de voordeur openen, naar buiten gaan en het mes daadwerkelijk gebruiken valt te rijmen met zijn beroep op noodweer(exces).
Cliënt heeft mij uitgelegd dat hij de deur heeft geopend omdat hij stellig van mening was dat indien hij de deur niet opende deze toch zou worden geforceerd en hij dan in het gangetje het gevecht aan zou moeten.
Cliënt koos er noodgedwongen voor, ook ter bescherming van de overige aanwezigen in de woning, het onvermijdelijke gevecht dan maar in het portaaltje plaats te laten vinden.
Enkel de locatie voor het strijdtoneel werd door cliënt noodgedwongen gekozen; de confrontatie zelf had hij al allerminst gekozen.
Van belang is natuurlijk ook de hectiek waarin en de snelheid waarmee een dergelijke beslissing wordt genomen. In zo'n situatie wordt de beslissing tot het openen van de deur in een ogenblik getroffen en zonder de gelegenheid na te denken over de vraag of dat wel de goede/beste beslissing is.
Ik meen dat het openen van de deur al met al ook niet aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de weg staat.
12. Hetgeen dan resteert is de vraag of het gebruik van het mes tegen eerst [slachtoffer 1] en later [slachtoffer 2] aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de weg staat.
13. Met betrekking tot [slachtoffer 1] kan dan worden opgemerkt als volgt.
Uit het dossier (NFI rapportages) volgt dat hij ongeveer 1.81 lang was en zo'n 100 kilo woog. Dit is duidelijk langer en zwaarder dan cliënt. Cliënt verkeerde fysiek derhalve in het nadeel.
Uit het dossier volgt voorts dat [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne op had. Het gebruik van beide middelen heeft zijn gedrag beïnvloedt maar in welke mate valt niet te zeggen door de deskundige. Uit het dossier volgt voorts dat [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne op had.
Het gebruik van beide middelen heeft zijn gedrag beïnvloedt maar in welke mate valt niet te zeggen door de deskundige.
Gelet op het gedrag van [slachtoffer 1] die nacht, het direct meegaan naar die woning vanwege een ruzie waar hij helemaal geen partij in is, het aldaar helemaal vooraan staan en het volgens [betrokkene 2] hanteren van een mes jegens hem, mag worden aangenomen dat hij behoorlijk onder invloed en enorm opgefokt was. Dit klopt ook met de waarneming van cliënt dié hem enorm opgefokt vond overkomen.
[slachtoffer 1] kan dus worden verweten dat hij onder invloed van die middelen was en de confrontatie zocht.
Terecht wordt in het vonnis van de Rechtbank dan ook opgemerkt dat het ontstaan van de ruzie "... tenminste voor een deel aan het optreden van..." [slachtoffer 1] is te wijten.
Cliënt had geen cocaïne gebruikt en van de genuttigde alcohol geen last. Cliënt wist c.q. meende te weten dat [slachtoffer 1] ook van een mes was voorzien.
Cliënt heeft daar wisselend over verklaard. Aanvankelijk heel stellig en uiteindelijk houdt hij het er op dat hij "iets" heeft gezien. In een afgeluisterd gesprek verklaart hij tegenover een vertrouweling ook dat [slachtoffer 1] een mes bij zich had.
Zoals eerder opgemerkt heeft [betrokkene 2] verklaard dat zijn letsel door de wederpartij aan hem is toegebracht met een mes.
Het letsel hetwelk cliënt heeft opgelopen is ook zodanig dat [slachtoffer 1] wel een mes moet hebben gehad.
Cliënt is met hem en met [slachtoffer 2] in een handgemeen geraakt. [slachtoffer 2] had een fietsketting als wapen bij zich hetgeen heel andere wonden veroorzaakt dan de snijwonden die cliënt her en der heeft opgelopen. De wonden van cliënt bevonden zich op zijn hoofd en aan zijn beide handen. Het is volstrekt onaannemelijk dat cliënt zich zelf met zijn eigen mes aldus heeft toegetakeld.
Alles afwegende is de conclusie dat [slachtoffer 1] ook een mes bij zich had het meest aannemelijk.
In dat geval heeft cliënt zich tegen [slachtoffer 1] die voorzien was van een mes verweerd met een mes.
In het tussen [slachtoffer 1] en cliënt ontstane gevecht heeft [slachtoffer 1] cliënt kennelijk herhaald met zijn mes gestoken/geraakt.
Cliënt heeft in de worsteling met [slachtoffer 1] éénmaal gestoken en daarbij niet specifiek gericht of zelfs maar specifiek kunnen richten. Ik meen dat daarmede ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit welke aan een beroep op noodweer worden gesteld is voldaan.
De keuze voor het gebruik van een mes ter afwering van een aanval met een mes en het eenmaal steken ter afwering van meerdere opgelopen steken door een door het dolle heen zijnde veel sterkere en zwaardere man in een situatie waarin weglopen geen keuze was is niet onjuist.
Cliënt kan m.i. daarmede een geslaagd beroep op noodweer doen ter zake [slachtoffer 1] .
14. Met betrekking tot [slachtoffer 2] kan worden opgemerkt als volgt.
[slachtoffer 2] is feitelijk de initiator en drijvende kracht en daarmee (goeddeels) verantwoordelijk voor het geheel.
[slachtoffer 2] komt zeker geen beroep op noodweer toe aangezien hij de agitator en drijvende kracht in deze is en na afloop van het gevecht tussen [slachtoffer 1] en cliënt al helemaal geen enkele rechtvaardiging had om cliënt te lijf te gaan.
Hij mishandelt cliënt met de fietsketting en wordt in dat gevecht herhaald gestoken.
Ik meen dat cliënt in die situatie op zich gerechtigd was het mes te gebruiken. De vraag is echter of hij gerechtigd was het mes zodanig vaak te gebruiken, wellicht vaker dan strikt nodig. Met name hier komt dan het aspect van noodweerexces aan de orde.
Er is m.i. sprake van een noodweer-situatie voor cliënt.
Heel wel inleefbaar is dat cliënt op het moment van de confrontatie met [slachtoffer 2] inmiddels geestelijk al heel ver weg was van rationeel kunnen afwegen enerzijds en anderzijds in een staat van een zeer hevige gemoedsbeweging verkeerde. De omstandigheden welke cliënt net had meegemaakt en nog in verkeerde zijn bekend en behoeven niet nogmaals te worden beschreven. In die situatie acht ik het begrijpelijk dat cliënt dan doorschiet, als men al zou willen aannemen dat hij dat heeft gedaan, in zijn verdediging en is voldaan aan de eisen voor een geslaagd beroep op noodweerexces voor zover cliënt al geen geslaagd beroep op noodweer kan doen.
15. Concluderend voor de feiten 1 en 2:
(...)
Cliënt komt een geslaagd beroep op noodweer (feiten 1 en 2) c.q. noodweerexces (feit 2) toe zodat ontslag van alle rechtsvervolging voor beide feiten in zijn geheel dient te volgen."