ECLI:NL:HR:2017:168

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
16/01084
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing in zaak van noodweerexces met fatale afloop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor de dood van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] tijdens een gewelddadige confrontatie. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door een groep mensen die zijn woning wilden binnendringen. Het Hof had het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verwerping van het verweer ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de strafbaarheid van de verdachte en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de stellingen van de verdachte over de noodweersituatie niet voldoende waren beoordeeld door het Hof, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01084
EC/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2016, nummer 21/005666-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen betreft over de strafbaarheid van feit en dader ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 08/910001-15 onder 1 en 2, de sanctiebepaling en de overige beslissingen die met de veroordeling voor die feiten samenhangen, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 08/910001-15 bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1969) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer 1] met een mes in het bovenlichaam te steken waardoor [slachtoffer 1] (kort daarna) is overleden.
2.
hij op 24 januari 2015 in de gemeente Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1974) opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 2] met een mes meerdere malen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van parketnummer 08/910001-15, eerste feit:
In het hierna te melden bewijsmiddel (onder 2) wordt verwezen naar de bijlage van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2015040873 gesloten en getekend op 22 juli 2015, door [verbalisant 1] , brigadier van politie.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Overijssel van 22 september 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 24 januari 2015 [slachtoffer 1] in Almelo met een mes heb gestoken ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, pagina 893, opgemaakt op 17 april 2015 door arts en patholoog M. Buiskool, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1. Overledene
Datum ontvangst 25 januari 2015
Naam Vermoedelijk [slachtoffer 1]
Geboortedatum [geboortedatum] 1969
Geboorteplaats [geboorteplaats]
De overledene is overleden op 24 januari omstreeks 2.30 uur.
5. Resultaten
A: Uitwendig 3. Hoog aan de borstkas links-zijwaarts, was een streepvormige huidperforatie met een lengte van 3,5 cm.
7. Conclusie
Bij sectie op het lichaam van vermoedelijk [slachtoffer 1] , 45 jaren oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door hart- en longfunctiestoornissen en fors bloedverlies ten gevolge van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld (1 steekverwonding).
Ten aanzien van parketnummer 08/910001-15, tweede feit:
In de hierna te melden bewijsmiddelen (onder 2 en 3) wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2015040873 gesloten en getekend op 22 juli 2015, door [verbalisant 1] , brigadier van politie.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Overijssel van 22 september 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat u zegt dat ik op 24 januari 2015 [slachtoffer 2] in Almelo met een mes heb gestoken. Met hetzelfde mes waarmee ik [slachtoffer 1] heb gestoken, heb ik toen [slachtoffer 2] gestoken.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina’s 232 en 233 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015040873) voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 2] , van 24 januari 2015, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb op 24 januari 2015 in het ziekenhuis te Almelo gehoord als getuige het slachtoffer [slachtoffer 2] . Toen ik binnen kwam zag ik dat het slachtoffer onder het bloed zat. Hij was wel goed aanspreekbaar en wilde wel een verklaring afleggen over de steekpartij.
(...)
Toen het slachtoffer bij de deur kwam liep er gelijk een man op hem af met een groot mes in zijn hand. De man begon gelijk op het slachtoffer in te steken. Het slachtoffer werd op zijn hoofd gestoken en in zijn borst. Slachtoffer heeft zichzelf proberen te beschermen door zijn handen en armen voor zijn hoofd te houden. Hierdoor heeft hij nog wat afweerwonden op zijn onderarmen opgelopen.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring - letselbeschrijving van [slachtoffer 2] , pagina 849, opgemaakt op 6 maart 2015 door forensisch arts drs. A.A. van der Spaa, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] -1974 te [geboorteplaats] . Steekverwonding aan de linker zijde van de borst, waardoor een kleine pneumothorax is ontstaan, dit betekent dat de long is aangeprikt door het steekwapen en er lucht vanuit de long is gestroomd en tussen de long en de borstwond is terecht gekomen. Door het inbrengen van een slangetje en hierdoor de lucht af te zuigen is voorkomen dat de long geheel is ingeklapt en is bereikt dat na enkele dagen de long weer volledig is ontplooid en hersteld. Verder blijkt het middenrif aan de linker zijde te zijn verwond door een scherp voorwerp, waardoor een snee is ontstaan in het middenrif. Dit is operatief middels een kijkoperatie via de buikholte hersteld. De linker 6e rib is gebroken. Dit is niet specifiek behandeld en zal spontaan genezen. Verder is er nog enig uitwendig waarneembaar letsel: snijverwonding op de linker zijde van het hoofd, die is gehecht onder plaatselijke verdoving. Snijverwonding op de linker kant van het voorhoofd, gehecht onder plaatselijke verdoving. Snijverwonding op het behaarde hoofd, gehecht onder plaatselijke verdoving."

3.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het gedane beroep op noodweer(exces).
4.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar onder meer verklaard:
"Twee weken later ben ik ′s avonds naar de woning van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegaan.
Ik ben daar rond 22:00 uur of 23:00 uur aangekomen. Daar waren aanwezig: [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 1] . (...). Volgens mij is er tussendoor niemand uit de woning geweest. Ik ben wel even naar de winkel geweest om bier te halen. Via de telefoon hadden [betrokkene 4] en later ook [betrokkene 3] ruzie, maar dit heb ik niet goed meegekregen. De telefoon stond niet op de speaker, maar gewoon aan het oor. U houdt mij voor dat er getuigen zijn die verklaren dat [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] die avond wel buiten zijn geweest en betrokken waren bij een vechtpartij. Daar was ik niet bij, ik heb ze niet zien vertrekken. Ik heb van de ruzie alleen meegekregen dat het via de telefoon ging. Volgens mij had [betrokkene 3] een gesprek met [slachtoffer 2] . Er werd over en weer gescholden en geroepen: 'kom maar hier, naar de kerk'. Daar zou de ontmoeting plaatsvinden. [slachtoffer 2] zou met een groep komen. We dachten eigenlijk dat ze niet echt zouden komen. Toen ben ik op de bank gaan zitten en heb ik nog een biertje gepakt en gedacht, als ze komen dan komen ze. Ik dacht dat loopt wel los. Ik ben één keer op het balkon geweest om te kijken, toen stonden ze volgens [betrokkene 2] bij de kerk. Toen kwamen de anderen er ook bij op het balkon. Er stonden een man of vijf, zes bij de kerk. We zijn eerst naar beneden gegaan en voor de trap gaan staan. Toen stonden ze nog bij de kerk, dat was vrij ver, ik kon ze niet goed verstaan. Dat groepje kwam naar ons gerend, wij zijn niet die kant opgelopen want wij stonden nog voor de trap. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en ik stonden beneden, van [betrokkene 1] weet ik het niet zeker. De groep kwam aangerend, ik kende ze niet. Wat de bedoeling was weet ik ook niet. Er is verder weinig gesproken dus ik wist het niet precies. Ik zag dat de mensen die aan kwamen rennen wat in hun handen hadden. Een kettingslot en nog wat maar dat kon ik niet goed zien. [betrokkene 1] stond er ook bij, maar die is toen naar binnen gegaan in verband met de wapens. Daarna zijn we allemaal naar binnen gegaan. [betrokkene 4] was volgens mij helemaal naar boven. Met zijn vieren zijn we weer terug in de woning gegaan, waar we in de hal van de woning bleven staan. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] waren binnen dus de voordeur was open. We hebben toen de voordeur dicht gedaan en toen gingen de ramen van het trappenhuis beneden eruit en daarna het raam boven. Boven weet ik het niet precies. Er was veel geweld aan de deur, veel geschreeuw ook. Ik dacht die komen naar binnen. Als je je hand door de ramen doet, kun je de deur zo open maken. Ik dacht dat ze zo met vijf of zes man naar binnen zouden komen. Ik moest de mensen binnen verdedigen. [betrokkene 5] was mijn ex-vriendin en ik was een soort vaderfiguur voor de jongeren, dus ik moest ze verdedigen. Ze kwamen niet binnen, toen deed ik de voordeur open. Ik moest wat doen, anders waren ze naar binnen gekomen. Ik heb de voordeur opengemaakt, niet [betrokkene 2] . (...) Dit was om ze tegen te houden. Het ging toen allemaal zo snel. Ik ben alleen naar buiten gegaan om ze tegen te houden. Ik stond dicht bij de keuken en ik heb een mes uit de keukenlade gepakt. Ik wilde ze wegjagen. Ik heb niet gezien dat er andere messen zijn gepakt. Ik heb ook niet gezien dat er messen onder het bed zijn gelegd, die van mij heb ik in de spoelbak gegooid. Ik trof personen voor me aan, meerdere personen. Eén stond er voor me, ik kende ze niet. Er werd al direct geslagen, [slachtoffer 1] had ook wat in zijn handen. Ik had later zelf ook hechtingen, ik ben ook gewond geraakt. Eerst dacht ik dat hij een mes had, hij had wel wat in zijn handen maar ik kon niet zien wat. De verwondingen zijn niet ontstaan door mijzelf, dus hij moet iets in zijn hand hebben gehad. Ik zal wel geslagen hebben natuurlijk, het ging allemaal zo snel. Ik had het mes in mijn rechterhand. Met links heb ik recht vooruit geslagen. We kwamen in een worsteling terecht. Toen heb ik [slachtoffer 1] geraakt, recht in het hart, één steek. Dat was niet de bedoeling. Er werd niets gezegd, niet om het uit te praten. Ik heb niet enkel mijn handen gebruikt, omdat het vijf of zes man waren. Ze stonden niet allemaal voor de voordeur. Er stond er één voor mijn neus. Ik dacht de rest komt ook de trap op. Ik nam aan dat er niet maar één boven kwam en de rest buiten bleef. Ik ben met [betrokkene 2] naar buiten gegaan. Eén persoon was al boven, ik weet niet wat er met die andere gebeurd is. Ik weet niet wat [betrokkene 2] heeft gedaan. Die heeft ook letsel aan zijn handen maar ik weet niet hoe dit komt. Ik lette alleen op mijn tegenstander. Hij probeerde weg te komen en ging de trap af. Daarna kwam [slachtoffer 2] naar boven. Ik heb [betrokkene 2] op dat moment niet gezien, maar pas later. [slachtoffer 2] had een fietskettingslot in zijn hand, daar sloeg hij mee. Hij heeft me wel geraakt. Ik heb hem gestoken in zijn schouder. Ik weet niet precies hoe vaak. Toen is er ook niets gezegd, het was gewoon ruzie, een gevecht. Toen ging [slachtoffer 2] ook naar beneden. Toen ben ik de woning ingegaan en was het over met de vechtpartij. Twee mensen zijn dus boven gekomen, verder weet ik niet wat er is gebeurd.
(...)
U houdt mij voor dat een aantal mensen heeft aangedragen dat ik moest zeggen dat het zelfverdediging was en dat ik toen heb gezegd "ik hou het maar op zelfverdediging". Ik heb me echt verdedigd. Als iemand met geweld op je af komt mag je je verdedigen. Ik was onderdeel van het groepje, [betrokkene 3] was wat luidruchtig, toen heb ik gezegd dat we naar binnen moesten gaan. Eerst naar binnen via het portiek en toen naar boven. Toen heb ik de voordeur opengemaakt om ze weg te jagen met het mes. Ik wist niet waar ik [slachtoffer 1] geraakt had. Ik wist niet dat het recht in het hart was. Ik wist ook niet dat hij vlak na die tijd overleden is. Dat hoorde ik pas toen ik in de ambulance lag. Dit was nooit mijn bedoeling. Ik heb dat mes gepakt, omdat het niet gelukt was om ze af te schrikken en toen stond ik daar met het mes. Ik kreeg een klap, ik weet dat ik bokser ben, maar in die situatie vond ik het nodig om het mes te gebruiken. Het was geen goede aanpak. Ik heb niet gezegd dat ik het zo weer zou doen.
(...)
U vraagt mij waarom ik het twee weken eerder gewoon met mijn vuisten af kon en nu een mes pakte. Dat was een reactie. [betrokkene 1] schreeuwde buiten dat ze ook wapens hadden. Het mes had ik nog niet toen ik beneden stond. Ik heb het pas gepakt toen ik binnen stond. Het is gebeurd omdat ik me bedreigd voelde. Ik was bang dat ze naar binnen kwamen. Ik had mijn ringen ook die avond inderdaad gewoon om. Ik heb de voordeur open gedaan, ik schreeuwde ′wegwezen′ en liet het mes zien. Ik heb geen stekende bewegingen gemaakt. Pas in de worsteling is het gebeurd. Ik stond daar met een mes, maar [slachtoffer 1] viel me toch aan. Het ging allemaal heel snel. Hij maakte een slaande beweging en ik maakte een slaande beweging met links, omdat ik rechts dat mes had. Toen we in gevecht waren in het halletje buiten, toen is het gebeurd. Het was niet een reactie op zijn eerste klap, toen heb ik met links geslagen. Ik was mij niet volledig bewust van het mes, maar ik sloeg wel met links. Ik ben niet door mijzelf aan mijn verwondingen gekomen, dat weet ik zeker. Ook al was ik onvast ter been, ik kwam wel uit mijn woorden.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat het dossier over 24 januari 2015 de indruk kan wekken dat ik heb willen laten zien dat ik mijn mannetje sta. Ik denk dat dat niet zo is. Ik weet niet precies waar ik [slachtoffer 1] heb geraakt, ik had van het dossier alleen een zwart wit kopie. We hadden elkaar vast, toen kwamen we bij de buren, toen zijn we nog gestruikeld op de schuine trap, misschien heb ik hem toen geraakt. Ik wilde niet laten zien dat ik mijn mannetje stond, ik probeerde gewoon de mensen tegen te houden. Het was allemaal niet nodig geweest, het ging over ruzie tussen jongeren. Het was niet mijn intentie.
De advocaat-generaal vraagt mij waarom ik de deur open heb gedaan, terwijl er zoveel andere mogelijkheden waren. Ik ben niet weggelopen omdat er ook vrouwen in de woning waren. Ik wist toen niet dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] gevlucht waren. Ik heb er op dat moment niet bij stil gestaan dat toen ik de deur open deed, de personen binnen misschien juist minder beschermd waren. Maar die anderen waren gewoon niet voor rede vatbaar."
4.2.2.
Blijkens voormeld proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"2. Cliënt doet ter zake al hetgeen bij de feiten 1 en 2 ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) aan hem ten laste is gelegd een beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
(...)
Het feitencomplex kan in een aantal situaties worden onderscheiden hetgeen ik hierna zal doen.
5. Als eerste is er de aanleiding tot de latere gebeurtenissen.
De aanleiding tot de latere gebeurtenissen vormen de telefoonberichten tussen de dochter van [slachtoffer 2] en een ander meisje.
Daarmee heeft cliënt niets te maken.
Met de eerste fysieke confrontatie, die bij het Schelfhorstpark, heeft cliënt evenmin iets te maken.
6. In de tweede, bijna-fysieke, confrontatie, te weten de ontmoeting op straat bij de woning aan de [a-straat 1] heeft enig aandeel door mee naar buiten te gaan. Er vinden daar echter geen strafbare handelingen plaats.
Ik meen dat hetgeen buiten is gebeurd niet aan een beroep op noodweer(exces) in de weg staat en er geen sprake van culpa in causa is. Immers, zodra voor partij [betrokkene 2] , waartoe cliënt behoorde, zichtbaar was dat partij [slachtoffer 2] van wapens was voorzien en het op een fysieke confrontatie wilde laten aankomen door naar partij [betrokkene 2] toe te lopen, aanvaardde eerstgenoemde partij de terugtocht. Men probeerde elke fysieke confrontatie te voorkomen door toevlucht pogen te zoeken in de woning.
Van belang is nog op te merken dat in die situatie [slachtoffer 2] een fietsketting met slot in zijn handen had en [slachtoffer 1] ook iets in zijn handen had.
7. Die terugtrekking op de woning leverde niet de de-escalatie en veiligheid op die cliënt en de zijnen beoogden.
Zij werden immers achtervolgd door de groep [slachtoffer 2] . De groep [slachtoffer 2] forceerde zich met verbreking van de deur welke toegang gaf tot het afgesloten trapportaal wederrechtelijk een toegang tot dat beoogd afgesloten gebied.
Niet alleen werd er door de groep [slachtoffer 2] geweld tegen materiaal (deur en zijruit toegang trapportaal) toegepast maar ook tegen een persoon, te weten de klappen die [betrokkene 7] (van partij [slachtoffer 2] ) aan een jongen van partij [betrokkene 2] gaf.
Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij is gestoken en hij had inderdaad letsel aan zijn handen.
Het geweld van de groep [slachtoffer 2] strekte nog verder aangezien uit het dossier zeer aannemelijk is geworden dat cliënt en [betrokkene 2] slechts met grote moeite de voordeur dicht kregen tegen het achtervolgende en opdringende geweld van de groep [slachtoffer 2] .
8. De situatie die alsdan korte tijd bestaat is dat cliënt zich weer in de woning bevindt. Hij is aldaar met in die woning een onder meer voor een deel heel kwetsbare groep, te weten vrouwen en een geestelijk minder valide, die hem allen dierbaar zijn.
Voor de voordeur van povere woningbouwkwaliteit staan dan een aantal, deels gewapende, schreeuwende en tierende mensen waarvan sommigen van (zeer) fors postuur. Het lawaai en de indruk die dat maakt in het trapportaaltje met echo-akoustiek, zeker na de gewelddadige forcering van de toegang tot dat portaal, alles midden in de nacht, is enorm.
Vervolgens wordt de ruit van de voordeur ook vernield, wordt er (verder) tegenaan geslagen en is duidelijk dat de woeste groep buiten het er niet bij laat zitten en zich een gewelddadige toegang naar binnen zal forceren gelijk het zich op dezelfde wijze reeds een toegang tot het trapportaal heeft verschaft.
In deze situatie is er sprake van een noodweer-situatie.
9. De kern van dit feit is duidelijk wat de invloed van het volgende handelen van cliënt is voor zijn beroep op noodweer(exces).
Ik doel dan op het pakken van het mes, het openen van de deur en het vervolgens in handgemeen komen met [slachtoffer 1] en vervolgens [slachtoffer 2] .
10. Het pakken van een mes in de woning door cliënt valt in de geschetste situatie m.i. probleemloos te rijmen met zijn beroep op noodweer(exces).
11. Resteert de vraag of het vervolgens zelf de voordeur openen, naar buiten gaan en het mes daadwerkelijk gebruiken valt te rijmen met zijn beroep op noodweer(exces).
Cliënt heeft mij uitgelegd dat hij de deur heeft geopend omdat hij stellig van mening was dat indien hij de deur niet opende deze toch zou worden geforceerd en hij dan in het gangetje het gevecht aan zou moeten.
Cliënt koos er noodgedwongen voor, ook ter bescherming van de overige aanwezigen in de woning, het onvermijdelijke gevecht dan maar in het portaaltje plaats te laten vinden.
Enkel de locatie voor het strijdtoneel werd door cliënt noodgedwongen gekozen; de confrontatie zelf had hij al allerminst gekozen.
Van belang is natuurlijk ook de hectiek waarin en de snelheid waarmee een dergelijke beslissing wordt genomen. In zo'n situatie wordt de beslissing tot het openen van de deur in een ogenblik getroffen en zonder de gelegenheid na te denken over de vraag of dat wel de goede/beste beslissing is.
Ik meen dat het openen van de deur al met al ook niet aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de weg staat.
12. Hetgeen dan resteert is de vraag of het gebruik van het mes tegen eerst [slachtoffer 1] en later [slachtoffer 2] aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de weg staat.
13. Met betrekking tot [slachtoffer 1] kan dan worden opgemerkt als volgt.
Uit het dossier (NFI rapportages) volgt dat hij ongeveer 1.81 lang was en zo'n 100 kilo woog. Dit is duidelijk langer en zwaarder dan cliënt. Cliënt verkeerde fysiek derhalve in het nadeel.
Uit het dossier volgt voorts dat [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne op had. Het gebruik van beide middelen heeft zijn gedrag beïnvloedt maar in welke mate valt niet te zeggen door de deskundige. Uit het dossier volgt voorts dat [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne op had.
Het gebruik van beide middelen heeft zijn gedrag beïnvloedt maar in welke mate valt niet te zeggen door de deskundige.
Gelet op het gedrag van [slachtoffer 1] die nacht, het direct meegaan naar die woning vanwege een ruzie waar hij helemaal geen partij in is, het aldaar helemaal vooraan staan en het volgens [betrokkene 2] hanteren van een mes jegens hem, mag worden aangenomen dat hij behoorlijk onder invloed en enorm opgefokt was. Dit klopt ook met de waarneming van cliënt dié hem enorm opgefokt vond overkomen.
[slachtoffer 1] kan dus worden verweten dat hij onder invloed van die middelen was en de confrontatie zocht.
Terecht wordt in het vonnis van de Rechtbank dan ook opgemerkt dat het ontstaan van de ruzie "... tenminste voor een deel aan het optreden van..." [slachtoffer 1] is te wijten.
Cliënt had geen cocaïne gebruikt en van de genuttigde alcohol geen last. Cliënt wist c.q. meende te weten dat [slachtoffer 1] ook van een mes was voorzien.
Cliënt heeft daar wisselend over verklaard. Aanvankelijk heel stellig en uiteindelijk houdt hij het er op dat hij "iets" heeft gezien. In een afgeluisterd gesprek verklaart hij tegenover een vertrouweling ook dat [slachtoffer 1] een mes bij zich had.
Zoals eerder opgemerkt heeft [betrokkene 2] verklaard dat zijn letsel door de wederpartij aan hem is toegebracht met een mes.
Het letsel hetwelk cliënt heeft opgelopen is ook zodanig dat [slachtoffer 1] wel een mes moet hebben gehad.
Cliënt is met hem en met [slachtoffer 2] in een handgemeen geraakt. [slachtoffer 2] had een fietsketting als wapen bij zich hetgeen heel andere wonden veroorzaakt dan de snijwonden die cliënt her en der heeft opgelopen. De wonden van cliënt bevonden zich op zijn hoofd en aan zijn beide handen. Het is volstrekt onaannemelijk dat cliënt zich zelf met zijn eigen mes aldus heeft toegetakeld.
Alles afwegende is de conclusie dat [slachtoffer 1] ook een mes bij zich had het meest aannemelijk.
In dat geval heeft cliënt zich tegen [slachtoffer 1] die voorzien was van een mes verweerd met een mes.
In het tussen [slachtoffer 1] en cliënt ontstane gevecht heeft [slachtoffer 1] cliënt kennelijk herhaald met zijn mes gestoken/geraakt.
Cliënt heeft in de worsteling met [slachtoffer 1] éénmaal gestoken en daarbij niet specifiek gericht of zelfs maar specifiek kunnen richten. Ik meen dat daarmede ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit welke aan een beroep op noodweer worden gesteld is voldaan.
De keuze voor het gebruik van een mes ter afwering van een aanval met een mes en het eenmaal steken ter afwering van meerdere opgelopen steken door een door het dolle heen zijnde veel sterkere en zwaardere man in een situatie waarin weglopen geen keuze was is niet onjuist.
Cliënt kan m.i. daarmede een geslaagd beroep op noodweer doen ter zake [slachtoffer 1] .
14. Met betrekking tot [slachtoffer 2] kan worden opgemerkt als volgt.
[slachtoffer 2] is feitelijk de initiator en drijvende kracht en daarmee (goeddeels) verantwoordelijk voor het geheel.
[slachtoffer 2] komt zeker geen beroep op noodweer toe aangezien hij de agitator en drijvende kracht in deze is en na afloop van het gevecht tussen [slachtoffer 1] en cliënt al helemaal geen enkele rechtvaardiging had om cliënt te lijf te gaan.
Hij mishandelt cliënt met de fietsketting en wordt in dat gevecht herhaald gestoken.
Ik meen dat cliënt in die situatie op zich gerechtigd was het mes te gebruiken. De vraag is echter of hij gerechtigd was het mes zodanig vaak te gebruiken, wellicht vaker dan strikt nodig. Met name hier komt dan het aspect van noodweerexces aan de orde.
Er is m.i. sprake van een noodweer-situatie voor cliënt.
Heel wel inleefbaar is dat cliënt op het moment van de confrontatie met [slachtoffer 2] inmiddels geestelijk al heel ver weg was van rationeel kunnen afwegen enerzijds en anderzijds in een staat van een zeer hevige gemoedsbeweging verkeerde. De omstandigheden welke cliënt net had meegemaakt en nog in verkeerde zijn bekend en behoeven niet nogmaals te worden beschreven. In die situatie acht ik het begrijpelijk dat cliënt dan doorschiet, als men al zou willen aannemen dat hij dat heeft gedaan, in zijn verdediging en is voldaan aan de eisen voor een geslaagd beroep op noodweerexces voor zover cliënt al geen geslaagd beroep op noodweer kan doen.
15. Concluderend voor de feiten 1 en 2:
(...)
Cliënt komt een geslaagd beroep op noodweer (feiten 1 en 2) c.q. noodweerexces (feit 2) toe zodat ontslag van alle rechtsvervolging voor beide feiten in zijn geheel dient te volgen."
4.2.3.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
"Beroep op noodweer dan wel noodweerexces
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte ten aanzien van alle feiten heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Op grond daarvan zou hij van alle rechtsvervolging ontslagen moeten worden.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het handelen van verdachte was geboden ter verdediging van zijn of eens anders lichaam tegen een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding.
(...)
Naar het oordeel van het hof is uit de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden dat er op enig moment voor verdachte sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan.
Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het, gelet op de verwondingen aan de handen van verdachte, niet anders kan dan dat [slachtoffer 1] toch een mes bij zich heeft gehad, waartegen verdachte zich (met een mes) mocht verweren. Verdachte heeft zelf eerder bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] geen mes bij zich had en ook overigens blijkt niet uit het dossier dat dat wel het geval was.
Daarbij komt dat toen [slachtoffer 1] zich in het trapportaal bevond, verdachte zelf de voordeur heeft geopend en vervolgens dat portaal heeft betreden, gewapend met een mes dat hij kort daarvoor uit de keukenlade had gepakt. Verdachte was op dat moment de agressor, gericht op confrontatie met de zich buiten de woning bevindende [slachtoffer 1] .
Nadat verdachte [slachtoffer 1] had gestoken en [slachtoffer 1] de trap af wankelde, zocht verdachte de confrontatie met [slachtoffer 2] die toen de trap opkwam naar het trapportaal. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich moest verdedigen tegen een (dreigende) aanval van [slachtoffer 2] . Het enkele feit dat [slachtoffer 2] een fietskettingslot met zich meevoerde maakt dat oordeel niet anders.
Nu verdachte noch ten aanzien van [slachtoffer 1] noch ten aanzien van [slachtoffer 2] een beroep op noodweer toekomt, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen."
4.3.
Het gevoerde verweer houdt mede in dat al een noodweersituatie was ontstaan voordat de verdachte de voordeur van de woning had geopend. In dat verband is onder meer aangevoerd dat de verdachte zich moest verdedigen tegen vijf of zes mensen die met geweld waren binnengedrongen in het desbetreffende gebouw door een portiekdeur te vernielen en die de woning dreigden binnen te komen, nadat zij de ruit van de voordeur hadden ingeslagen. Het Hof heeft de juistheid van deze stellingen in het midden gelaten en heeft niet ervan blijk gegeven het aldus aangevoerde bij de beoordeling van het verweer te hebben betrokken. Gelet hierop is de verwerping van dat verweer ontoereikend gemotiveerd.
4.4.
Het middel slaagt.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6 Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen in de zaak met het parketnummer 08/910001-15 en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 februari 2017.