In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaken met nummers 14/6540 WWB en 15/506 WWB, die betrekking hadden op besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, genomen op basis van de Wet werk en bijstand. Belanghebbende had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. 13/6511).
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld. Volgens artikel 80, lid 1, van de Wet werk en bijstand kan beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepaalde bepalingen van die wet. In dit geval heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de klachten van belanghebbende niet betrekking hadden op schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen, waardoor deze klachten niet tot cassatie konden leiden.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft.