ECLI:NL:HR:2017:190

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
17/00062
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen beslissingen van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een brief van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een eerder verzet dat door de Rechtbank Overijssel op 17 februari 2016 niet-ontvankelijk was verklaard. Belanghebbende had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de griffier van het Hof heeft in verschillende brieven meegedeeld dat de ingediende hogerberoepschriften aan de Hoge Raad zijn doorgezonden. Belanghebbende heeft vervolgens geprobeerd om de beslissingen van de griffier te herroepen, maar de Hoge Raad oordeelt dat tegen de beslissingen van de griffier geen cassatieberoep openstaat. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen klachten zijn tegen een uitspraak waartegen beroep in cassatie openstaat. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10 februari 2017
Nr. 17/00062
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) inzake de brief van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2016 (BK/AR-ARN 16/00408 en 16/00707).

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
1.2.
Bij uitspraak van 17 februari 2016 (Awb 15/1527) heeft de Rechtbank Overijssel het door belanghebbende tegen haar uitspraak van 24 september 2015 gedane verzet niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het onder de beslissing opgenomen rechtsmiddel kan tegen die uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 maart 2016 tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak op verzet hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
1.4.
Bij brief van 25 mei 2016, nr. BK/AR-ARN 16/00408, heeft de griffier van dat Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het hogerberoepschrift ter verdere behandeling is doorgezonden aan de Hoge Raad.
1.5.
Bij brief van 23 juni 2016 heeft belanghebbende wederom het hiervoor onder 1.3 vermelde hoger beroep ingediend bij het Hof.
1.6.
Bij brief van 30 juni 2016, nr. BK/AR-ARN 16/00707, heeft de griffier van het Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het hogerberoepschrift ter verdere behandeling is doorgezonden aan de Hoge Raad.
1.7.
Bij brief van 28 september 2016 heeft belanghebbende het Hof verzocht de hiervoor in 1.4 en 1.6 vermelde beslissingen van de griffier te herroepen.
2.1.
Voor zover belanghebbende in cassatie wenst op te komen tegen hetgeen is vervat in de brief van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2016 heeft het volgende te gelden.
2.2.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 9 november 2016 meegedeeld dat diens brief van 28 september 2016 geen aanleiding geeft terug te komen van de eerdere beslissingen die inhouden dat de door belanghebbende ingediende hogerberoepschriften ingevolge artikel 6:15, lid 1, Awb aan de Hoge Raad worden doorgezonden.
Tegen beslissingen van de griffier van het Hof als voormeld stelt de wet geen cassatieberoep open.
2.3.
Ook overigens bevat het beroep in cassatie geen klachten tegen een uitspraak waartegen beroep in cassatie openstaat.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2 en 2.3 overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2017.