Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) inzake de brief van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2016 (BK/AR-ARN 16/00408 en 16/00707).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een brief van de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een eerder verzet dat door de Rechtbank Overijssel op 17 februari 2016 niet-ontvankelijk was verklaard. Belanghebbende had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de griffier van het Hof heeft in verschillende brieven meegedeeld dat de ingediende hogerberoepschriften aan de Hoge Raad zijn doorgezonden. Belanghebbende heeft vervolgens geprobeerd om de beslissingen van de griffier te herroepen, maar de Hoge Raad oordeelt dat tegen de beslissingen van de griffier geen cassatieberoep openstaat. De Hoge Raad concludeert dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen klachten zijn tegen een uitspraak waartegen beroep in cassatie openstaat. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.