ECLI:NL:HR:2017:216

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
15/05286
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid in de context van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een faillissement. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Littooij, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder gewezen op 14 juli 2015 en betrof de aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van faillissement, specifiek onder artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De curator, mr. Johannes Kalisvaart, heeft verweer gevoerd tegen het cassatieberoep, bijgestaan door advocaten mr. R.L. Bakels en mr. M.S. van der Keur.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de eiser zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatie worden gesteld en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in Nederland. De zaak is van belang voor de interpretatie van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissementssituaties, vooral in gevallen van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling.

Uitspraak

10 februari 2017
Eerste Kamer
15/05286
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Littooij,
t e g e n
mr. Johannes KALISVAART, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van I.B.A.S. Ede B.V.
wonende te Velp, gemeente Rheden,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. R.L. Bakels en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/05/232179/HA ZA 12-523 van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2013, 6 maart 2013 en 31 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.136.617 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 december 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 februari 2017.