Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te Velp, gemeente Rheden,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een faillissement. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Littooij, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder gewezen op 14 juli 2015 en betrof de aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van faillissement, specifiek onder artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De curator, mr. Johannes Kalisvaart, heeft verweer gevoerd tegen het cassatieberoep, bijgestaan door advocaten mr. R.L. Bakels en mr. M.S. van der Keur.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de eiser zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatie worden gesteld en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in Nederland. De zaak is van belang voor de interpretatie van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissementssituaties, vooral in gevallen van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling.