ECLI:NL:HR:2017:217

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
15/03990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontslag op staande voet en dringende reden van werkweigering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een ontslag op staande voet. De eiseres, voorheen [A] B.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 19 mei 2015 was gewezen. De kern van de zaak betrof de vraag of er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, in dit geval werkweigering, en of het ontslag kennelijk onredelijk was volgens artikel 7:681 lid 2, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (oud). Daarnaast werd de cumulatie van gefixeerde schadevergoeding en schadevergoeding ingevolge artikel 7:681 BW oud aan de orde gesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de eiseres in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist volgens artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres dan ook verworpen.

In de uitspraak werd tevens bepaald dat de eiseres in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van de verweerder, die op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris werden begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

10 februari 2017
Eerste Kamer
15/03990
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres], voorheen [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.L.J. Duijsens en thans mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 759485/CV EXPL 11-2142 van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 22 februari 2012 en 5 september 2013;
b. de arresten in de zaak HD 200.140.051/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 februari 2014 en 19 mei 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 19 mei 2015 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 22 december 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 februari 2017.